13. Een duister gesprek

Dus de top bestaat uit vijf personen.’ Kevin Schutsma knikte. ‘Ja. Als jij meedoet, zijn we rond. Jij, ik en nog drie anderen. Je begrijpt dat ik niet vertel wie dat zijn, totdat je zegt dat je meedoet.’ Kevin nam een slok rode wijn.

Gerard Vlietstra’s hart klopte in zijn keel. Hij was al een aantal uren met Kevin in gesprek in een donker hoekje van ‘Bie Pompe’, de illegale kroeg achter het bemande tankstation van Den Andel. Tussen hen, op de tafel, stonden twee kaarsjes die zorgden voor wat licht. De duistere sfeer gaf een extra dimensie aan het gesprek. Gerard moest steeds denken aan een liedje van Rise Against. But at night we’re conspiring by candlelight. De kroeg was verder leeg, op barman Hajo na, die achter de toog – buiten gehoorafstand – glazen poetste. 

Gerards vrouw Helen wist inmiddels van het bestaan van de stille kroeg. Hij had haar gemeld dat hij er deze avond met Kevin had afgesproken. Even samen een borrel drinken. Het gesprek tussen beiden had echter in hoge mate een zakelijk karakter gekregen. Kevin had Gerard namelijk in vertrouwen verteld dat hij al een aantal maanden bezig was met het opzetten van een geheime organisatie die paal en perk wilde stellen aan de verdere uitbuiting van de provincie Groningen. ‘Het Groningerland is op,’ had Kevin gezegd. ‘De bodem is kapot. De frustratie onder de mensen neemt zienderogen toe. Beloftes worden niet nagekomen. Het vertrouwen is weg. De mensen zijn moe. De gaswinning gaat door, ook al werd gesteld dat het was afgelopen. Maar ook als álle kranen dicht gaan, blijven we aantrekkelijk voor roofbouw. Er komt misschien een kerncentrale. Wie weet wat er in de toekomst nog meer op ons afkomt. Dat moeten we voorkomen. We moeten het tij zien te keren. Het heft in handen nemen. Niet alles gelaten op ons af laten komen. We moeten laten merken dat er grenzen zijn.’ 

Gerard was geschrokken van Kevins felle toon, ook al werd die fluisterend bij kaarslicht ten gehore gebracht. Hij kende de kapper weliswaar als maatschappelijk betrokken persoon, maar vooral ook als een zachtaardige kerel. 

‘Ik zeg je eerlijk, Gerard, dat je niet de eerste bent die ik hierover spreek. Het is lastig de juiste mensen te vinden. De meesten die ik heb benaderd zijn het met me eens, maar halen uiteindelijk hun schouders op. ‘Het is wat het is en je kunt er uiteindelijk niks aan doen’, zeggen ze dan. De berusting, het fatalisme, is ongekend sterk aanwezig onder de Groningers.’ Over de middelen om de provincie ‘te redden’, zoals Kevin het verwoordde, hoefde Gerard zich geen illusies te maken. ‘Indien nodig gebruiken we geweld,’ zei Kevin. 

Dat had Gerard niet zien aankomen. Hij wist dat ze deze avond over de gaswinning en over reacties daarop zouden praten, maar hij had totaal niet verwacht dat Kevin het over een geheime groep zou hebben die ook nog eens geweld propageerde. 

‘Dat gaat toch veel te ver Kevin,’ had Gerard gezegd. ‘Dat gaat in elk geval mij te ver. Eigenrichting is verboden. Geweld gaat alle perken te buiten. Dat is nooit een oplossing.’ Hij nam een slok van zijn bier en schudde zijn hoofd.

‘Maar wat moeten we dan?’ vroeg Kevin. ‘Ons uit de provincie laten verjagen, omdat het hier onveilig is? Of trekken we een streep en slaan we terug? Eigenrichting is verboden, zeker, maar wat ons betreft is het noodweer. We hebben het recht om onze bezittingen te verdedigen. Onze huizen, onze kerken en onze monumenten. Onze bedrijven, onze kinderen, onze toekomst. Wij zijn die ellende niet begonnen. Er is meer dan voldoende rechtvaardiging voor onze zaak. En geweld passen we alleen maar toe, zoals ik zei, indien dat nodig is. Alleen als het passend is. Altijd in verhouding tot het aangedane leed. Daar waken we voor. Dat is een verantwoordelijkheid van ons vijven.’

‘Maar toch nimmer geweld tegen personen?’ vroeg Gerard. Daar lag volgens hem hoe dan ook een absolute grens die nooit overschreden mocht worden. Kevin schudde ferm het hoofd. ‘Dat is zeker niet de bedoeling, Gerard. Denk bijvoorbeeld wel aan sabotage. Denk aan blokkades. Dingen stuk maken, desnoods. Maar alleen gericht tegen objecten die hier niet horen. Nooit gericht tegen mensen. En als Groningen weer van Groningen is, als de parasieten zijn verdwenen, dan stoppen we weer.’

Gerard was nog steeds beduusd door Kevins woorden. Was dit nog de vriendelijke kapper uit Eenrum? Natuurlijk voelde Gerard ook de frustratie over de omgang met burgers, en daarbij de onmacht. Hij en Helen hadden het allemaal zelf meegemaakt met hun huis, om hun schade op een eerlijke manier vergoed te krijgen. Ze kenden ook de verhalen van anderen, vaak vele malen schrijnender. Ook kenden ze bedrijven – prachtige zaken van hardwerkende lieden – die moesten sluiten omdat de werkplek onveilig was verklaard. Bedrijven die met bloed, zweet en passie waren opgebouwd. Om van het psychische leed van de bewoners maar te zwijgen. En wat te denken, inderdaad, van de angsten van kinderen? Wat doet dat met de toekomst van de provincie?

Protesten zoals de fakkeltochten – de avond ervoor was er weer een in de stad Groningen georganiseerd – of ludieke acties zoals het uitrijden van snert, waren zinloos in Gerards ogen. Was Kevins lijn dan het enige dat restte? ‘Geweld indien noodzakelijk’? Was inderdaad sprake van ‘noodweer’? Was er echt wel een rechtvaardiging voor de acties die Kevin voor ogen had?  

De vijf aan de top zouden de grenzen bewaken, had Kevin gezegd. Als Gerard mee zou doen, dan zou hij dus ook daarover mee kunnen beslissen. Zelf mede die grenzen bepalen en in de gaten houden. Zelf mede de lijnen uitzetten. 

Hij zou ook zelf op de rem kunnen trappen. 

Zou dat een optie zijn? Meedoen en het een tijdje aanzien, en ervoor waken dat acties niet te ver gaan? Zou zijn morele kompas daarvoor geijkt zijn? Of zou deelnemen aan de organisatie, alleen maar om een tijdje mee te kijken, op zich al een grens overschrijden? Zou hij zich dan al medeplichtig maken?

Zijn vrouw Helen, die ook de avond ervoor weer had meegelopen in de protestmars, had gezegd dat ze niet kon snappen hoe Gerard lijdzaam kon toezien hoe met de belangen van de burgers in de provincie werd omgesprongen. Volgens haar was het een plicht om je stem te laten horen, door in ieder geval mee te doen met de demonstraties. Die waren zinloos en hypocriet, had Gerard steeds gezegd. De groep belanghebbenden die uiteindelijk geld verdienden met de gaswinning lachten om de demonstraties, terwijl de bestuurders die meeliepen met de protesten aardig wat boter op hun hoofd hadden. Neem bijvoorbeeld de gedeputeerde Economie, Mijnbouw en Grond, dacht Gerard. Govert Draaiman. Keer op keer liet die zijn ongenoegen blijken over het Haagse beleid inzake de gaswinning, maar wat had hij vanuit de provincie nu gedaan om het beleid te veranderen? Had hij ooit eens met zijn bestuurlijke vuist op de vergadertafel geslagen? Was hij ooit met daden opgekomen voor gedupeerde burgers? Nee. Wel had Draaiman er bijvoorbeeld mede voor gezorgd dat er – volgens Gerard – een belachelijk museum in Winsum was gekomen. Het NAM, ofwel het Noordelijk Aardbevingsmuseum. Al het geld dat daarin was gestopt had toch simpelweg naar de schadeafwikkeling en de versterking van huizen moeten gaan? Wie weet wat voor idiote plannen Draaiman nog meer in petto had met geld dat toekwam aan de burgers van Groningen. 

Gerard voelde boosheid om de verkwisting van het geld dat richting bevingsslachtoffers had moeten gaan. ‘Zouden we wat kunnen doen met het NAM,’ zei Gerard. ‘Ik zeg niet dat ik mee doe, maar wat als de club besluit iets tegen dat vreselijke museum te doen. Waar kunnen we dan aan denken? Hypothetisch dan.’

‘Goede vraag,’ zei Kevin. ‘Daar zouden we dan eerst uitgebreid met z’n vijven over kunnen praten. Misschien een explosie veroorzaken, zodat het gebouw als het ware échte bevingsschade krijgt? Het is bevingsbestendig gebouwd, maar hoe reageert het op krachten die niet via de grond gaan? Misschien deuren vastzetten, zodat bezoekers niet meer naar binnen kunnen? Iets doen met de spandoeken die de mensen naar het museum leiden? Over een precies plan zullen we dan discussiëren. Zeker geen doldrieste acties. Geen menselijke slachtoffers. Wel: afgewogen reacties. Precisiewerk. Dat museum hoort hier niet. Wij kunnen daar wat tegen doen.’

Gerard zuchtte diep. Hij kon Kevin nu direct laten weten dat hij niet wilde meedoen, en dan was het klaar. Dan hoefde hij niet zijn geweten aan een nader verhoor te onderwerpen, om te achterhalen waar hij exact stond. Maar een deel van hem hield dat tegen. Dat deel wilde een vuist maken, en werd ook nog eens – hetgeen hem verbaasde – opgewonden van het idee dat er clandestiene acties werden bedacht en uitgevoerd. Hij leefde als hoogleraar moderne muziek een normaal, braaf en vreedzaam leven. Hoe zou het zijn aan de andere kant?

Maar het belangrijkste was misschien: hij zou altijd weer uit de organisatie kunnen stappen als de koers hem niet zinde. Het ergste wat dan kon gebeuren, was dat hij misschien een andere kapper moest zoeken.

‘Plannen bedenken is misschien nog niet het moeilijkste,’ zei Kevin. ‘De uitvoering is iets anders. Dat kunnen we niet met alleen ons vijven. We zullen onze organisatie dus moeten laten groeien in de komende tijd. Ook daar hebben we wat voor bedacht.’ Kevin stond op, liep naar de bar en kwam terug met pen en papier. ‘Kijk,’ zei hij. ‘Dit zijn wij.’ Hij tekende bovenaan het papier vijf bolletjes. ‘Ieder van ons vijven maakt deel uit van de top, maar gaat ook een cel vormen met twee anderen. Een actiegroepje.’ Vanuit ieder bolletje trok hij twee lijnen naar beneden. ‘Stel het lukt je twee mensen te vinden. Dan vorm jij met die twee een cel. Die twee kennen in principe alleen jou. Niet de rest van de top. Zo stuurt ieder van ons een cel aan. Maar ieder lid van een cel mag weer zijn of haar eigen groepje beginnen. Maar jij mag niet weten wie de mensen zijn die jouw celgenoot heeft benaderd voor zijn groepje. Zowel voor hun als jouw veiligheid. En zo gaat het verder.’ Kevin tekende een boomstructuur. ‘Stel dat er een keer een cel wordt opgerold. De risico’s voor onze organisatie zijn dan minimaal. Alle communicatie verloopt langs de celhoofden. En alleen jij, ik en de drie overigen uit de top weten dat het bij ons eindigt.’

Een slimme organisatie, mede opgezet voor de veiligheid. Maar wat betekent ‘veiligheid’ precies, vroeg Gerard zich af, als het gaat om de gaswinning enerzijds en deelnemen aan Kevins groep anderzijds? Wat waren de risico’s daadwerkelijk, en welk risico was hij bereid te nemen?

Gerard merkte dat de hoeveelheid informatie die hij van Kevin had gekregen, hem had vermoeid. Het was inmiddels al elf uur in de avond. ‘Ik ga er over nadenken,’ zei hij. ‘Ik laat het je weten als ik eruit ben, of nog vragen heb.’

‘Dat is goed,’ zei Kevin. ‘Maar niet over de telefoon. Kom langs op de zaak, na half zes, als ik geen klanten meer heb.’

Gerard liep weer naar huis. Buiten was het mistig. Hij hoopte dat Helen al sliep, om een vraag als ‘was het gezellig?’ te kunnen vermijden. 

12. Vladimir Iljitsj Lenin

Ineens was daar Lenin. Vladimir Iljitsj Lenin.

Mascha Ikanova had een koude nacht doorgebracht in een verlaten schuur ten zuiden van Oosterwijtwerd, slapend in haar winterjas en onder de deken waarin ze het jachtgeweer meedroeg dat van Jens Boukema was geweest. Bij zonsopkomst was ze weer vertrokken. De dag was zonnig begonnen; de temperatuur lag een paar graden boven nul.

Nadat Mascha enkele weken geleden de Bykemaheerd in de Emmapolder had verlaten, had ze het plan opgevat om naar de stad Groningen te gaan. Ze had echter geen idee hoe ze daar moest komen. Haar topografische kennis van de provincie Groningen was zeer beperkt, terwijl haar telefoon leeg was, zonder een mogelijkheid die op te laden. Het was steeds gelukt in oude stallen of lege schuren een slaapplek te vinden, zonder dat iemand het merkte.

Na het verlaten van Oosterwijtwerd kwam ze na enige tijd lopen in Appingedam. Daar kon ze met de laatste euro’s die ze nog had bij een supermarkt een broodje kopen en een flesje water. Ze was blij dat niemand vreemd opkeek toen ze de winkel inliep met een langwerpig object in een deken. Na het verlaten van de winkel liep ze verder, in zuidelijke richting. 

Na ongeveer anderhalf uur lopen kwam ze bij een klein dorpje. Daar kreeg ze de schrik van haar leven. Aan de rand van een erf, achter een hek, stond een standbeeld van Lenin. Hij had de rechterarm omhoog geheven, met een open hand. Het beeld was ongeveer negen meter hoog en stond op een lage betonnen plaat. Het was gemaakt van metaal. Brons, vermoedde Mascha. Het beeld drukte uit dat Lenin het volk de richting wees die het moest gaan – de weg van de revolutie. Mascha herkende de pose.

Mascha’s hartslag schoot omhoog bij het zien van het beeld. Verkleumd en vermoeid als ze was, waande ze zich even in haar thuisland, waar de revolutionair nog steeds werd vereerd en het beeld bepaalde van menig plein en park. Ze had daar, in de hoofdstad, in een daad van verzet geprobeerd een standbeeld van Lenin op te blazen van vergelijkbare omvang. Dat wilde ze doen met blokken C-4. Bij het kneden van de explosieven rond de schoenen van Lenin werd ze op heterdaad betrapt. Ze kon maar net wegkomen. Uiteindelijk, na een lange reis, was ze in Noord-Groningen beland.

Nog steeds verward, keek ze naar het beeld. Was ze, zonder dat ze het door had, in een ander land terechtgekomen? Een land waar het oude communisme nog hoogtij vierde? Dat was onmogelijk. De enige grens die ze had kunnen passeren zou immers de Nederlands-Duitse grens zijn geweest. Zover reikte haar geografische kennis nog wel. En in Duitsland speelde de Russische revolutie van toen, net als in Nederland, geen rol in het nu. Maar wat deed het standbeeld dan hier?

‘Best biezunder, of nait?’ Mascha keek om. Een oude man met een blauwe pet liep op haar af. Hij had een snor en een sikje. Ze had zijn woorden geregistreerd, maar begreep hun betekenis niet. De man had een klein hondje aan de lijn, dat hard kefte. Mascha hurkte, liet het hondje even aan haar ruiken, maar het blaffen stopte tot haar verbazing niet. ‘Nou, most heur mor gewoon negeern hoor! Morreh, tis hier net de Sovjet-Unie, of nait ten! Met dei kerel doar!’ Met een breed gebaar wees de man naar het beeld. Mascha keek de man niet begrijpend aan. ‘I’m sorry,’ zei ze, ‘I don’t understand.’ De man glimlachte. ‘No problem!’ zei hij, zonder zijn Groningse afkomst te verbloemen. ‘I said it’s quite special, isn’t it, a statue of Vladimir Lenin in a place like this. Like we’re in the Soviet Union right now!’ Mascha knikte. ‘Yes it is,’ zei ze. ‘I did not suspect it here. I mean, expect it here. People are communists here, yes?’ De man schudde het hoofd. ‘There are a few communists left here in Groningen, but the statue has nothing to do with them. It’s just an object the owner picked up for fun. It’s from former East Germany, I believe.’ Mascha ontspande. ‘So no one comes here to lay flowers at the foots, eh, at the feet of Lenin?’ De man schudde lachend het hoofd. ‘No, no one does that around here. It’s just a thing from the past. There’s also no one who wants to blow it up either!’ De man zag dat Mascha schrok. ‘I’m only joking!’ zei hij. ‘I’m sorry! Ok, I’ll continue my walk with little Ayda, have a nice day!’

De man liep verder. Mascha keek omhoog, naar de wijzende man. Een standbeeld van Lenin. Voor de lol meegenomen. Ze hoefde zich geen zorgen te maken. Ze werd slechts, heel toevallig, op een volstrekt onverwachte manier geconfronteerd met haar verleden. Heel toevallig.

Ze keek naar de oude man die verder was gelopen met het hondje. Het dier treuzelde af en toe, keek een paar keer om naar Mascha en kefte dan. Mascha fronste haar wenkbrauwen. Ayda, heette het hondje. Ayda. Ze moest even graven in haar geheugen, maar was dat niet ook de naam van een hond van Lenin?

11. Het NAM

Tegen drie uur in de middag parkeerde gedeputeerde Govert Draaiman zijn zwarte Audi S8 bij het fonkelnieuwe gebouw van het NAM op het Boogplein in Winsum. De auto bleek veel te groot voor de smal en scheef aangelegde parkeerhavens bij het donkerrode gebouw, zodat Draaimans voertuig anderhalve parkeerplaats in beslag nam. 

Naast Govert zat zijn oudste zoon Rupert, wethouder van de gemeente Wad & Klei. Vader en zoon zouden vanmiddag officieel en feestelijk overgaan tot het openen van het NAM: het onlangs opgeleverde Noordelijk Aardbevingsmuseum. Bij het uitstappen werden ze begroet door Jannes Kelder, de vanuit de Randstad ingevlogen kersverse museumdirecteur. Het was een mooie winterse dag. De temperatuur lag enkele graden boven nul en het was half bewolkt.

Na een zoektocht van enkele jaren bleek het Boogplein in Winsum uiteindelijk de beste keuze voor de locatie van het NAM. Dat dorpsgebied stond immers al jaren leeg en niemand had het voor elkaar gekregen een acceptabele invulling te verzinnen voor het centraal gelegen terrein, ondanks vele dure onderzoeksrapporten en ontelbare vergaderingen. Dankzij slimme politieke manoeuvres was het Govert Draaiman vanuit de provincie, en zijn zoon Rupert vanuit de gemeente, gelukt om het grote gapende gat van Winsum te vullen met het museum. De dorpsbewoners waren in de loop der jaren zodanig murw geslagen door het jarenlange zoeken naar een goede bestemming, dat ze de komst van het museum gelaten hadden geaccepteerd. 

De bouw en de inrichting van het NAM had ongeveer anderhalf miljard euro gekost, een stevig bedrag dat door de gemeente Wad & Klei, de provincie Groningen en het Rijk was opgehoest. 

In de gemeenteraad had de hoogte van de gemeentelijke bijdrage aan het project weliswaar tot enig gemopper geleid, maar uiteindelijk werd unaniem ingestemd met de uitgave ervan. Even was het spannend geweest. Tijdens een van de debatten over de komst van het museum namelijk vroeg een net gekozen, nog jong en ambitieus raadslid aan de verantwoordelijke wethouder – Rupert Draaiman – hoe het toch mogelijk was dat zo’n duur gebouw neergezet kon worden, terwijl duizenden burgers nog wachten op versterking van hun huizen en nog wachten op een fatsoenlijke vergoeding van hun schade. Het antwoord was even simpel als intrigerend geweest: het geld voor het museum, zo maakte de wethouder duidelijk, kwam uit een speciaal fonds om de leefbaarheid in het bevingsgebied te vergroten. De bouw van het museum zou dus niet ten koste gaan van de versterkingsoperatie of de schadeafhandeling. Op de vervolgvraag of het geld uit het leefbaarheidsfonds dan niet kon worden overgeheveld om de versterking van de huizen te bespoedigen, schudde de wethouder resoluut het hoofd. ‘Het zijn verschillende geldstromen,’ had hij geantwoord. ‘Geld uit het ene potje kan natuurlijk niet zomaar naar een ander potje.’ Het jonge raadslid waagde het nog een laatste vraag te stellen: waarom is het geld niet van meet af aan ingezet om direct ten goede te komen aan de veiligheid van de burgers? De wethouder verwees naar de raadsnotulen van enige jaren geleden. Daaruit volgde dat de gemeenteraad het geld dat exclusief was bedoeld voor de leefbaarheid, zonder discussie gretig had geaccepteerd. ‘Daar valt niets meer aan te doen,’ zo stelde de wethouder. ‘Gedane zaken nemen geen keer.’

Rupert Draaiman had in zijn jaren als wethouder laten zien dat hij over minstens zoveel politiek talent beschikte als zijn vader. Govert wist het zeker: eens zou zijn zoon het schoppen tot minister, of misschien zelfs minister-president.

Voorafgaand aan de opening van het NAM kregen Govert en Rupert Draaiman van museumdirecteur Kelder een enthousiaste rondleiding om en in het gebouw. Het museum was gericht op bezoekers uit binnen- en buitenland die graag eens kennis wilden maken met de gevolgen van de aardgaswinning in het Groningerland. Grote spandoeken binnen en buiten het dorp – steeds nét een beetje scheef opgehangen – leidden bezoekers met pakkende slogans naar het pand. ‘Van scheur tot klemmende deur – bezoek het NAM!’, viel erop te lezen. En ook: ‘Kom mee en ervaar een drie komma twee!’

Aan de voorkant van het museum wapperden een zestal Groninger bevingsvlaggen. Aan de zijkanten van het gebouw waren, schuin naar beneden lopend, houten stutten geplaatst. Voor de sier, natuurlijk, want het gebouw was extreem bevingsbestendig gebouwd. Het was het meest veilige en robuuste gebouw in de provincie. Kwade tongen beweerden dat onder het museum een bunker was geplaatst om bestuurders uit de omgeving – waaronder die van stad en provincie Groningen –  een veilig onderkomen te kunnen bieden in geval van een verwoestende beving, een aanstaande oorlog of een andere dreiging.

Vrijwel niets in het gebouw was waterpas gebouwd. Met opzet stonden deuren, raamkozijnen en vloeren steeds een aantal graden uit het lood. Op deze manier kon het publiek zelf voelen en zien hoe het was om rond te lopen in een Gronings gebouw dat getroffen was door een stevige beving of dat door de gaswinning was verzakt. Een speciaal luchtsysteem simuleerde – zonder dat het echt vervelend werd – een continue tochtstroom, alsof er buitenlucht via kieren tussen raamkozijnen en muren naar binnen kwam. Zo voelde het net als in het echt.

Naast een doorlopende expositie van foto’s van de gaswinning, van gesloopte en gestutte panden, van schade en van herstelwerkzaamheden, kende het museum – speciaal voor kinderen en nieuwsgierige volwassenen – een unieke kamer waarin (uiteraard op veilige en gecontroleerde wijze) een Groninger beving gevoeld én gehoord kon worden. Daarbij kon met een simpele druk op een knop gekozen worden uit een beving met een magnitude van 1,4 of 2,7 op de schaal van Richter. Tegen slechts een kleine meerprijs kon een beving van 3,2 op de schaal van Richter worden ervaren. Een klein informatiebordje in de bevingskamer informeerde de bezoeker dat er in het echt nog zwaardere bevingen geweest waren in het Groningerland. Het museum had tenslotte vooral een educatieve doelstelling.

Govert en Rupert Draaiman liepen na afloop van de korte rondleiding met Jannes Kelder naar de zaal waar de openingshandeling zou worden verricht. Die zaal, de Slochterenhal genoemd, was al goed gevuld met genodigden en journalisten. 

‘Het is prachtig geworden,’ zei Govert Draaiman tegen Kelder. ‘Het is een heel mooi museum waar iedere Groninger trots op mag zijn. Het is fijn dat we nu allemaal een plek hebben waar we de herinnering aan de gevolgen van de gaswinning levend kunnen houden.’ Directeur Kelder was zichtbaar blij met het compliment. 

Vlak voordat ze de Slochterenhal binnenstapten, schoot Govert Draaiman iets te binnen. ‘Ik heb nog een vraag, meneer Kelder. Ik heb binnenkort nog een passende locatie nodig om iets wereldkundig te maken. Iets dat de toekomst van de Groningers raakt, maar dat ook van nationaal belang zal blijken te zijn. Mijn plannen voor het Groningen van morgen. Denkt u dat uw museum daarvoor geschikt kan zijn? Ik zit te denken aan een toespraak, live uit te zenden op de regionale televisie en radio. Uiteraard zal het vanzelf ook de nodige publiciteit opleveren voor uw museum.’

De museumdirecteur knikte driftig het hoofd. ‘Dit zal de perfecte locatie daarvoor zijn, meneer Draaiman!’ zei hij. ‘We voelen ons vereerd!’ Govert en Rupert Draaiman keken elkaar tevreden aan. 

Even later, na korte toespraken van vader en zoon Draaiman, werd de symbolische openingshandeling verricht: het opendraaien van een grote rode afsluitkraan, die als museumstuk stond opgesteld in de Slochterenhal.