35. Over het zandpad

De laatste overval van Jack en Mascha, op het tankstation in Molenrij, was wederom een zeer lucratieve. Het vele briefgeld dat die opleverde, paste nauwelijks bij de rest in de kofferbak van de gele Opel Ascona. Kennelijk was cash geld nog steeds hét betaalmiddel in deze contreien en waren de tankstations de plek om het uit te geven. 

Na de roof hadden ze zich een weekje schuilgehouden, bivakkerend in de Opel achter een oude boerenschuur nabij Vierhuizen. Daarna gingen ze weer op pad: op zoek naar woonruimte.

De gedachten gingen uit naar achteraf gelegen, leegstaande arbeidershuisjes of schuren; verlaten objecten, aan de vergetelheid toevertrouwd, waarin ze na maanden voortvluchtig te zijn geweest een veilig toevluchtsoord zouden kunnen treffen.

Het was niet eenvoudig iets geschikts te vinden. De uitgewoonde opstallen die ze tegenkwamen, lagen veelal op bewoonde boerenerven of te dicht op de weg. 

Ook de zevende dag van hun zoektocht had niets opgeleverd. Om een plek te vinden om te kunnen overnachten, reden ze tegen negen uur ’s avonds ten noorden van Wehe-den Hoorn een zandpad op, dat – zo leek het – naar een bosje leidde. Al snel waren er geen bomen meer en zagen ze tot hun verbazing dat het zandpad leidde naar een heuvel, waarop een oud klein kerkje en een oud klein huisje stonden. 

‘Zie dit dan,’ zei Jack. ‘Ik heb nooit geweten dat hier zoiets stond’! Mascha zette grote ogen op. ‘This very old but very beautiful!’

De kerk en het huisje hadden hun beste tijd duidelijk gehad. Ze waren deels overgroeid geraakt en de daken waren verzakt. De muren waren deels ontzet en de stenen gescheurd: de littekens van de aardbevingen, veroorzaakt door de gaswinning.

Ze parkeerden de auto bij het huisje en stapten uit. Uit de kofferbak stak een deel van een briefje van vijftig euro.

‘Dit is wel een hele mooie plek Mascha!’ zei Jack. ‘Niemand die ons hier ziet!’

Mascha knikte. ‘Yes, and I don’t think this is boerenland so we don’t have trouble with a boer!’

Ze liepen rond de kerk en troffen de ingang op het westen. De deur stond op een kier en liet zich door de roestige scharnieren lastig openen. Het kleine voorportaal oogde verrassend schoon en opgeruimd. Er brandde tot Jack en Mascha’s verbazing een lampje. 

Dubbele eikenhouten deuren gaven toegang tot het schip. Daar zagen ze dat een deel van de kerkbanken was afgedekt met zeil om ze te beschermen tegen de gevolgen van het lekke dak. Ook hier brandde licht. 

Langzaam liepen Jack en Mascha richting het preekgestoelte, dat door middel van een kleine wenteltrap met de grond was verbonden. Ineens greep Mascha Jacks arm. ‘Oh look!’ zei ze. Roerloos, op de voorste kerkbank, zat een oude man met grijs haar. Ze kwamen dichterbij en zagen dat hij een stoffige, zwarte toga droeg. Hij zat met een rechte rug en de armen over elkaar geslagen. Zijn hoofd was schuin naar links gebogen. 

‘Is he dead,’ fluisterde Mascha. ‘He not move.’

Jack schudde zijn hoofd. ‘Nee, luister maar. Hij slaapt.’ Een licht ademen was hoorbaar.

Een tijdje keken ze naar de slapende man. Ze hadden geen idee wat te doen. Stilletjes weggaan? De man wakker maken en vragen om een slaapplaats?

De man werd plots wakker en staarde een tijdje voor zich uit. Jack en Mascha  verroerden zich niet. 

‘Zijn jullie met één of twee?’ vroeg hij. Zijn stem baande zich een weg door de galmende kerk. Hij bleef voor zich uitstaren.

‘Wij zijn gekomen met twee, eerwaarde,’ zei Jack.

‘Eindelijk,’ zei de oude man met een diepe zucht. ‘Eindelijk zijn mijn gebeden gehoord. En, voor wat betreft het aardse: kennelijk zijn mijn brieven eindelijk aangekomen.’

De man bleef voor zich uitstaren. Jack kwam een stap dichterbij, en zwaaide met zijn rechterhand voor het hoofd van de man. De man bleef voor zich uitkijken en reageerde niet.

‘Bent u blind, eerwaarde?’ vroeg Jack.

‘Een ieder is blind, meneer. Blind voor het kwade, maar ook voor het goede. Maar u hebt goed gezien dat het licht uit mijn ogen is verdwenen. Ik heb, lang geleden, nog net de brieven kunnen schrijven waarin ik om opvolging verzoek. Daarna ging het snel achteruit.’

‘Hoe lang is dat geleden?’ vroeg Jack. 

‘Dat zal zo’n vijftien jaar geleden zijn,’ zei de oude dominee. ‘Mijn ogen werden met de jaren slechter. Ineens werd het zwart. Het gebeurde toen ik op de televisie keek naar de finale van het songfestival. Die herinnering draag ik altijd met me mee. In die tijd kwam er nog wel eens een boer en een halve knecht voor de zondagse preek, maar ook dat hield snel op. Inmiddels is het al jaren stil op de wierde. Ik heb nooit meer iets van het kerkbestuur gehoord. Misschien is dat wel opgeheven. U bent dus mijn opvolger? Of komt u om te vertellen dat de kerk niet meer bestaat?’

Jack en Mascha keken elkaar aan. Beiden knikten langzaam, met een glimlach op het gezicht. 

‘Wij zijn hier om u af te lossen en om de verdwaalde schapen terug te laten keren,’ zei Jack op plechtige toon. ‘Ik vergeet het steeds, maar hoe heet het kerkje ook alweer?’

De oude dominee schudde zijn hoofd. ‘U bevindt zich in het dorpje Westerhuizen, dat alleen nog maar bestaat uit het huisje en deze kerk. De naam van de kerk? De Antoniuskerk. Als u iets zoekt, zult u het hier vinden.’

34. Besluit bij de oude dijk

Mascha en Jack hadden de oude gele Opel Ascona uit het zicht achter een bosje geparkeerd, langs de weg tussen Den Andel en Westernieland. Iets verderop lag het oude stukje zeedijk. Het was rond achten op een warme zomeravond. 

Ze waren tegen de bult gaan zitten om te rusten, kijkend naar het westen. Beiden waren erg moe, want ze beleefden een intense tijd. Al enkele maanden waren ze op de vlucht aan de donkere kant van het bestaan. 

Jack was verantwoordelijk voor de koelbloedige moord op getuige Jan Boonham bij Het Sluishuis. Mascha had enkele maanden daarvoor gedeputeerde Govert Draaiman in zijn woning van het leven beroofd. Ook gezamenlijk hadden ze het nodige op hun kerfstok. Samen hadden ze, met iemand anders, een bomaanslag gepleegd op het Noordelijk Aardbevingsmuseum in Winsum. Daarnaast hadden Jack en Mascha meerdere overvallen gepleegd op tankstations in de regio, waaronder – kort geleden – een zeer lucratieve in Westernieland. Ze hadden nooit gedacht dat het zo eenvoudig was om zoveel geld binnen te halen. Met de opbrengst lukte het eenvoudig om te overleven. 

De politie was hen nog steeds niet op het spoor. Met elke dag dat ze vrij en op de vlucht waren, groeide de angst om gepakt te worden. Eerst voelde het voortvluchtige leven als een spannend avontuur, maar de constante blik in de achteruitkijkspiegel begon zijn tol te eisen. 

Jack was, na de moord op Boonham, nooit meer thuis geweest. Slapen deden ze in de Opel. Mascha was al maanden thuisloos, nadat ze de boerderij van haar geliefde Jens Boukema had ontvlucht. Beiden wisten dat de kans dat ze opgepakt zouden worden steeds groter werd, juist omdat ze steeds op pad waren en dus gezien konden worden. 

Jack miste bovendien zijn oude leven, dat – voor hem – een prettige mengeling was geweest van kroegbezoek, schrijven en stevig drinken. Daar was het laatste halfjaar een behoorlijke portie activisme aan toegevoegd. 

Dat activisme had extreme vormen aangenomen. Maar Jack had in het geheel geen spijt van de moord op Jan Boonham. Het slachtoffer was voor hem niet meer dan een toevallig obstakel op een rechtvaardig pad.

Zonder dat ze het wisten, hadden Jack en Mascha in de afgelopen tijd een bijzondere reputatie opgebouwd in het Groningerland. Op Facebook, Telegram en X werden diverse theorieën bediscussieerd, die de vele afschuwelijke gebeurtenissen met elkaar in verband probeerden te brengen. In alle theorieën figureerden een man met een zwarte lange jas en een gleufhoed en een kleinere dame met een rode muts, die in een gele Opel Ascona de provincie Groningen afschuimden. Volgens velen waren het gevaarlijke criminelen die zo snel mogelijk gearresteerd moesten worden. Volgens anderen waren het helden. Die mensen waren ervan overtuigd dat het tweetal geld ontnam van de brandstofmaatschappijen om het eens, op een dag, als compensatie te geven aan de Groningers. Felle discussies waren het gevolg. Waren ze de Groningse Robin Hood en zijn Marian, of eerder de Groningse Bonnie en Clyde?

Feit was dat de kofferbak van de oude Ascona stampvol zat met briefgeld, verkregen uit de overvallen op tankstations. Op de achterbank, verstopt onder oude dekens en slaapzakken, lagen diverse pistolen, een roestige Kalashnikov en doosjes met patronen.

Mascha was al snel in slaap gevallen tegen de bult. Ze snurkte licht. Jack kon de slaap echter niet vatten. Zijn gedachten hielden hem wakker.

‘Het moet anders Mascha,’ zei hij na enige tijd. ‘We kunnen dit niet veel langer volhouden. We hebben een eigen plek nodig om te schuilen. We kunnen niet steeds op pad zijn.’

Mascha reageerde niet en sliep verder.

‘Het is bizar dat we nog niet zijn opgepakt, maar het zal niet lang meer duren voordat ze ons te grazen nemen. We moeten een eigen stek vinden. Een schuilplaats. We moeten de Opel kwijtraken. De fik erin. Niet meer on the road. Nadat we iets gevonden hebben, moeten we ons een tijdje rustig houden. In de luwte liggen. Vervolgens weer terug naar de basis: het goede doel.’

Mascha sliep verder. Ze hoorde niets.

‘De basis,’ zei Jack. ‘Het goede doel. We moeten Groningen redden van de ondergang. We moeten ons losrukken van de ketens die de politiek en het grootkapitaal ons hebben omgelegd. Een revolutie. Ja, het is tijd voor revolutie.’

Mascha was ineens klaarwakker. ‘Revolutie?’ vroeg ze, met een zwaar accent. ‘Revolutie? Yes, I can do revolutie.’

‘Ook jij hebt alle reden om mee te vechten,’ zei Jack. ‘Jij hebt de liefde van je leven verloren, omdat mensen met geld en macht Jens’ land wilden hebben. Je hebt wraak genomen, maar de uitbuiting gaat door. Er is een diepe, sterke onderstroom die we moeten zien in te dammen. Het blijft maar doorgaan. Gaswinning, kerncentrales: het stopt nooit. Tenzij wij het stoppen.’

Mascha kroop tegen Jack aan en geeuwde. ‘Yes, I take revenge but still am angry. And sad. Let’s do revolutie so to stop the people from doing it again.’

Jack stond op. ‘Kom,’ zei hij. ‘We gaan. We gaan nog even bij het tankstation in Molenrij langs. Die hebben we nog niet gehad. Daarna zoeken we een huis voor ons. Een basis. Met al dat geld in de kofferbak kunnen we… kunnen we een tijdje vooruit en ook nog revolutie doen. Ja. Ik zal contact proberen te zoeken met Beweging 59. Ik denk dat Linda wel in is voor wat meer actie. En we hebben Ruud natuurlijk, van onze eigen cel. Maar ik ben het vluchten zat. Ik wil een plek met een bed en een paar flessen whiskey op de plank.’

Mascha stond ook op. ‘Yes, let’s go to Molenrij and then go home.’

‘Yes,’ zei Jack. ‘Then we go home. Wherever that may be.’

33. Afscheid bij laagwater

Dertien vale gieren stonden in een ruime kring rond het ontzielde lichaam van de oude zeearend, op de kwelder boven Den Andel. Ze waren gekomen om hem de laatste eer te bewijzen. Het was avond, rond een uur of zes. Het had gedurende de dag geregend en gewaaid. Nu viel de wind weg en trok de lucht langzaam open, een flauw zonnetje openbarend. 

Buiten de kring, op een meter of vijf verwijderd, stond de oude vrouw van de kwelder. Ze huilde zacht en mompelde klanken en woorden van lang geleden. 

De arend lag op zijn buik. Zijn vleugels lagen gespreid op de grond, alsof hij de aarde probeerde te omarmen. Zijn kop was naar het westen gekeerd. Hij was de dag ervoor gestorven, in de middag, tijdens een huiswaartse vlucht.

Een van de gieren stapte naar voren en pikte aan een veer op zijn rug. Hij werd sissend door de anderen tot de orde geroepen. 

Een andere vale gier, degene die al maanden rond vloog boven het Groningerland en de oude arend op haar vele tochten had leren kennen, stapte naar voren.   

‘Samen waren we één,’ zei ze zacht. ‘Samen brachten we de lijnen in kaart. Wat hij zag, voelde ik aan, en andersom. Hij twijfelde wel eens. Dan uitte hij diepe gedachten over oorzaak en gevolg. Zinvolle denkstromen, want ik twijfelde ook. Hij voelde zich al een tijdje niet zo goed. De seizoenen waarin hij kon vliegen, raakten op. Of dit door de vele lijnen kwam, of dat de diepe kleuren het hebben versneld, is ongewis. Ik zal hem deerlijk missen, als een nest waarin het veilig schuilen is.’

Het viel stil. Af en toe stapte een gier naar de arend, overmand door instinct en nieuwsgierig naar het kadaver. De onbandige werd steevast teruggefloten; het was niet de bedoeling de arend als avondmaal te nuttigen.

De oude vrouw van de kwelder stapte voorzichtig in de kring. Ze knielde bij de arend en aaide het stijve, koude lichaam. 

Ze schoof haar dunne, bottige handen onder zijn vleugels en tilde hem op. Met de arend in haar armen liep ze langzaam naar het noorden, richting de waterlijn. De vale gieren volgden haar, onhandig lopend over de kwelder.

Bij de rand van het land aangekomen, stapte ze tot haar knieën in de zee en legde de arend met een voorzichtig duw in het water. Het was eb. De arend zakte langzaam naar beneden, terwijl hij door de zee werd meegenomen. 

Toen het lichaam niet meer zichtbaar was, vlogen de vale gieren weg, richting het zuiden.

De oude vrouw bleef alleen achter op de kwelder. Ze zou zijn scherpe ogen en zijn unieke perspectief sterk gaan missen.