6. Mestsilo

Jens Boukema was belazerd. Belazerd, bedrogen, bedonderd. Het drong tot hem door op het moment dat Bent Bykema zijn erf opliep, nu drie dagen geleden, met het aanbod zijn boerderij en zijn land in de Emmapolder te kopen. 

Een tijd geleden was de provincie ook al langs geweest. Want ook de provincie wilde zijn land. Uiteindelijk rolde daar een best mooi bod uit, vond Jens. Hij had het prima gevonden elders in de provincie verder te boeren, het liefst met meer land. Maar Bykema bood hem later een veel lagere prijs dan hij van de provincie had kunnen krijgen. En dat bod had hij moeten accepteren.

Belazerd, bedrogen, bedonderd. Jens had zijn erf wel aan de provincie willen verkopen, maar had het proces even op zijn beloop gelaten omdat hij zeker wilde weten dat hij iets anders kon kopen met het geld dat hem was geboden. Hij had inderdaad iets nieuws gevonden. In Oost-Groningen, nabij Beerta. 

Maar ineens ging het snel. Vlak voordat hij contact wilde opnemen met de provincie om het laatste bod te accepteren, trok de provincie haar bod in. De reden: anders dan aanvankelijk gedacht, bleek zijn grond zwaar vervuild. Hij moest zijn grond zo snel mogelijk saneren. De melkfabriek wilde zijn melk niet meer vanwege de vervuilde grond en ook de bank had hem de rug toegekeerd. Dat gebeurde allemaal binnen een paar dagen tijd; ineens stond alles op z’n kop. 

En toen kwam Bent Bykema langs. Het stormde die dag. Zware windstoten tergden het erf van Jens; de dakpannen op het voorhuis roffelden in de wind. 

Jens wist honderd procent zeker dat zijn grond in werkelijkheid schoon was, maar hij wist ook zeker dat hij was overgeleverd aan krachten die hij niet met succes kon bevechten. Hij zou het nooit kunnen winnen van iemand als Bent Bykema met al zijn geld en zijn connecties. Als Bykema iets wilde, dan kreeg hij het. En nu wilde hij Jens’ land. Tegen een veel te lage prijs. Er werd een vuil spel gespeeld, dat was zeker, en Jens was de verliezer. Jens had geen keus; hij moest het aanbod van Bykema accepteren. 

Waarom zijn grond zo gewild was? Hij wist dat Bykema kort geleden al heel wat land aan de provincie had verkocht. Die wist vast meer, dacht Jens. Wordt het een grote Teslafabriek? Een serverpark voor Facebook? Daar zou qua energieverbruik dan weer een kerncentrale bij passen! Maar Jens had geen idee, hij giste maar wat. Het interesseerde hem eigenlijk ook niet.

Belazerd, bedrogen, bedonderd. Eerst had Jens zich erg boos gevoeld. Maar nu, op deze heldere decemberavond, voelde hij eindelijk enige berusting. Hij kon niets aan de situatie veranderen; hij kon beter proberen de situatie te accepteren. 

Mascha had vanavond heerlijk voor hen beiden gekookt – dat hielp. Ze hadden er een flesje wijn bij open getrokken. Een heerlijke Chardonnay. Niet om te vieren, maar om te begraven.

Na het eten was Jens een rondje gaan doen op zijn erf. Hij had een volle literfles wodka meegenomen. Uiteindelijk was hij buiten bij een van zijn stallen beland. Hij wilde de laatste pijn verdrinken in de wodka, om de volgende dag de balans maar eens op te maken. 

Het was een prachtige avond. De sterren waren goed te zien. De wind was nauwelijks aanwezig. Op het gras vormde zich een laagje rijp.

Mascha was binnen. Ze zat warm bij de houtkachel. Ze was Nederlands aan het leren met behulp van wat kinderboekjes die Jens voor haar had gekocht in de kringloop. Het was niet eenvoudig voor Mascha, maar Jens hoopte dat ze door zou zetten.

Jens dacht terug aan het moment dat hij Mascha voor het eerst had ontmoet. Het was een kletsnatte, winderige avond in november 2020. Jens was na het eten in de bank in slaap gevallen bij de televisie. Plots werd er op een raam van het voorhuis geklopt. Hij schrok wakker en stond op. Voorzichtig schoof hij het gordijn opzij. In de stromende regen zag hij een jonge vrouw staan. Ze leek tot op het bot doorweekt. Ze zag er verkleumd en vermoeid uit. 

Hij opende voorzichtig de voordeur. Hij had zijn hagelgeweer, een oude Browning die ooit van zijn vader was geweest, binnen handbereik. Het gebeurde niet vaak dat er in de avond bij hem werd aangeklopt. De politie was vaak ver te zoeken in deze contreien, zodat hij maar beter zelf kon optreden indien nodig.

De jonge vrouw was alleen en zei niets. Ze liet Jens de keus haar naar binnen te laten of niet. Uiteindelijk opende hij de deur volledig en liet haar in zijn woning.

Mascha bleek ze te heten. Mascha Ikanova. Ze was bijna een kop kleiner dan Jens en had halflang, donker – bijna zwart – haar. Jens maakte wat eten voor haar, dat dankbaar werd opgegeten. Jens toonde haar de badkamer en zorgde dat ze een opgemaakt bed kreeg in een van de logeerkamers.

De eerste paar weken zei ze niets. Geen enkel woord. Jens deed dagelijks zijn werk op de boerderij; Mascha rustte uit. Iedere avond kookte hij voor twee, en bracht het eten voor Mascha naar haar kamer. 

Op een middag kwam hij terug van zijn werk en trof hij twee dampende maaltijden op de keukentafel. Zwijgend aten ze het op. 

Die avond begon ze te vertellen. In gebrekkig Engels, waar Jens weinig van begreep. Hij bedacht een oplossing. Hij pakte zijn tablet en opende Google Translate. En ineens konden ze samen praten. Niet vloeiend, niet ideaal, maar toch.

Jens had zijn hele leven in de Emmapolder gewoond. Hij was er geboren en getogen. Mascha liet hem kennismaken met een geheel andere wereld. 

Ze vertelde dat ze was gevlucht uit een land, een voormalige Sovjetrepubliek, waar ze met een kleine groep in verzet was gekomen tegen het strenge regime. Ze vertelde niet om welk land het precies ging. Jens wist niet waarom ze dat niet wilde zeggen. Misschien voor haar eigen veiligheid? Wel meldde ze dat ze op heterdaad was betrapt tijdens een poging een standbeeld van Lenin op te blazen. Ze kon ternauwernood wegkomen. Haar vlucht leidde uiteindelijk, na een barre zwerftocht door Europa, naar de boerderij van Jens Boukema in de Groningse Emmapolder.

Toeval, of niet? Jens nam een stevige teug wodka. Hij had altijd moeite gehad met contacten leggen, zowel in het echt als via de computer. Het was nooit gelukt een relatie te krijgen met een vrouw. En ineens stond Mascha voor de deur. 

Hadden ze nu, na al die jaren, een relatie? Waren ze een stel? Jens dacht van wel. Jens’ leven bestond met name uit veel en hard werken, maar langzaamaan was er iets tussen hen gegroeid. Ze leek met plezier mee te werken op de boerderij, en ze leek plezier te hebben als er eindelijk eens tijd en energie was voor een gezamenlijk uitje. 

Toch vond Jens haar moeilijk te peilen. Ze had een favoriete stoel bij de houtkachel, en kon daarin soms uren zitten, bewegingsloos voor zich uit starend. Waar dacht ze op die momenten aan? Verlangde ze naar haar thuisland, ook al was ze daar niet veilig? Was het leven op de boerderij niet veel te saai en beperkend voor een jonge vrouw? Zou ze bij hem blijven? Of zou ze op een dag net zo plots vertrekken als dat ze bij hem voor de deur had gestaan? 

Jens dronk gestaag verder. Slok na slok. Hij stond op om zijn blaas te legen bij een struik. Hij merkte dat de alcohol al behoorlijk vat op hem had. Uit het niets begon hij te lachen. Te lachen om de absurde situatie waarin hij was beland. Zoiets kan toch niemand verzinnen? Belazerd door Bykema. En door de provincie nota bene.

Binnen, bij de kachel, legde Mascha het boekje weg waarin ze had gelezen. “Erik het eendje.” Jens was al een tijdje weg. Hij was ergens op het erf met een fles wodka. Mascha maakte zich zorgen om Jens. Ze had min of meer begrepen hoe Jens onlangs zijn land en zijn boerderij was kwijtgeraakt. Dat stemde haar bitter. Jens was erg boos geweest, maar leek nu wat rustiger. Maar wat ging er precies in hem om? Wat wordt zijn volgende stap? Ze kon hem vaak maar moeilijk inschatten. Het taalverschil hielp niet mee natuurlijk, ook al lukte het de laatste tijd beter om met elkaar te communiceren.  

Steeds vaker merkte ze dat ze Jens beter wilde leren kennen. Hem wilde doorgronden, voor zover dat kon natuurlijk. Ze had nog nooit een relatie gehad in haar leven, maar ze merkte dat Jens allerlei nieuwe – en fijne – gevoelens bij haar opriep. Ze wilde heel graag bij hem blijven, en ze hoopte natuurlijk dat Jens dat ook wilde. 

Ze besloot hem op te zoeken. Misschien was het tijd naar binnen te gaan. Geen wodka meer. Morgen was er weer een hoop werk te doen immers. En Jens zou moeten nadenken over de toekomst. Mascha hoopte dat dit een toekomst met haar zou zijn. Eenvoudig was dat niet, door haar illegale status.

De lachbui van Jens was overgegaan in een huilbui. Hij nam weer een paar slokken wodka en kwam tot bedaren. Hij snoof de buitenlucht op. Dat is gek, dacht hij. Ruik ik nou koeienstront? Tja, dacht Jens, ik denk aan Bykema en ik ruik stront. En ik zit er diep in.

Maar… zou de mestsilo open staan? Hij liep richting de betonnen mestopslag, een stuk verder op het erf. Het lukte niet echt om in een rechte lijn te lopen. Dichterbij de silo werd de mestgeur indringender. De opslag was goed gevuld. Zou het mangat bovenin nog open staan? Een loonwerkbedrijf had onlangs wat onderhoud uitgevoerd en misschien vergeten het dak weer te sluiten. 

Klusje voor morgen, dacht Jens. Of nu even snel kijken? 

Even snel kijken en dan naar huis. De silo was maar een meter of zes hoog. Iets meer dan driemaal zijn lengte. 

Hij besteeg de ladder die tegen de silo stond en klom moeizaam naar boven. Niet naar beneden kijken, dacht hij. 

Hij bereikte de top van de ladder. Het was wat hij dacht: het mangat stond nog open. Hij had zich laten bedonderen, maar zijn reuk was nog goed, dacht hij. De afdekking was omgeklapt. Misschien niet goed vastgezet en door de storm van laatst losgewaaid.  

Om de afdekking van het gat terug te plaatsen, moest hij nog iets verder de ladder op en zijn spieren strekken om bij het afdekzeil te kunnen. 

Hij kreeg echter niet goed grip. Zijn vingers waren koud en het zeil was glad. Nog iets verder omhoog. Hij hing nu voorovergebogen op de top van de ladder, boven het mangat.

Iemand riep zijn naam. Jens schrok. Mascha? Wat doet zij hier? Impulsief richtte hij zich op om naar beneden te kijken, maar daardoor verloor hij zijn evenwicht. Zijn lichaam zwaaide terug en hij viel van de ladder. Voorover, in het mangat.

Mascha riep zijn naam. Mascha schreeuwde zijn naam. Eerst zag zij hem nog op de ladder, daarna niet meer. Wat bezielde hem omhoog te gaan? Met de nodige drank in zijn lijf?

Mascha beklom de ladder. Ze hield niet van hoogtes, maar ze moest. Eenmaal boven probeerde ze zo dicht mogelijk bij het gat te komen. Ze riep weer zijn naam. Jens! Jens! De naam kwam telkens terug, door de echo. Beneden in de silo was het stil. Geen geluid. Mascha kneep haar ogen dicht en probeerde de geur van de mest buiten te sluiten.

Het was te laat, het was te stil. De mestgassen hadden snel grip gekregen op Jens. Het kon niet anders. Mascha wist van de gevaren. Ze keek in het gat. Zilte tranen van onmacht en verdriet mengden zich met mest. 

Ze kon niets doen. Even dacht ze na. Ze daalde snel de ladder af en rende naar het voorhuis. Daar belde ze met de vaste telefoon 112 en legde in haar gebrekkige Engels zo duidelijk mogelijk uit wat er was gebeurd en waar. Daarna pakte ze snel haar schamele bezittingen en propte die in een rugtas. Daarna greep ze het jachtgeweer dat bij de voordeur stond, rolde die in een deken en stopte nog een doosje hagelpatronen in haar tas. Ze wist precies waar die lagen, omdat ze een paar keer samen met Jens met het geweer had geschoten. 

Ze deed alle lampen op het erf aan en rende weg, over Jens’ land richting het oosten. In de richting van de Bykemaheerd.

In de verte zag ze zwaailichten. Eén ding wist ze zeker: niets zou ooit meer hetzelfde zijn.

5. Naar de kapper

Eigenlijk is het platteland één uitgerekte stad, dacht Gerard Vlietstra toen hij zijn auto parkeerde voor de deur van Kapsalon Kevin. De kapperszaak lag aan de Raadhuisstraat in Eenrum. Veel kleine dorpen op het Hogeland waren niet meer volledig zelfvoorzienend, zo redeneerde hij, maar elke kleine krent had wel iets zodat het geheel weer voldoende was. Zijn tandarts zat in Ulrum, zijn huisarts in Warffum, de garage in Pieterburen, de winkels onder meer in Uithuizen en de kapper in Eenrum. Elk dorp was als het ware een wijk in een ruim opgezette plattelandsstad. 

Gerard draaide zijn auto op slot. Het was een oude fletsblauwe Ford Focus die betere tijden had gekend. De schokbrekers kraakten en een van de deursloten had hij met ducttape moeten vastzetten. Maar de auto bracht hem nog altijd waar hij wilde.

Het was vier uur op de vrijdagmiddag. De zon had zich de hele dag nog niet laten zien. Het donkere wolkendek versnelde de komst van de avond. 

Gerard stapte de kapperszaak binnen. Hij kreeg, zoals altijd bij zijn bezoek aan Kevin, het gevoel dat hij in een andere wereld was beland. Het was de mix van geuren – parfum, shampoo, haarwax – en de idee dat hij even een half uurtje stil kon zitten en over van alles en nog wat kon kletsen. Een moment van ontspanning. De gespreksstof was altijd divers, maar meestal vonden ze elkaar in hun liefde voor muziek, aangestuurd door de cd’s die Kevin draaide in zijn salon. 

Gerard ging zitten in de kappersstoel en Kevin deed hem een mantel om. Uit de luidsprekers kwam ABBA. Ze keken elkaar aan in de spiegel. Kevin had een gladgeschoren hoofd, waarop een dunne snor en een bril met ronde glazen prijkten. Gerard was bijna geheel grijs, met licht golvend haar. 

‘Kopje koffie of thee Gerard? Of doen we een wijntje. Het is al bijna vijf uur immers. En bijna weekend. Je bent mijn laatste klant.’ Kevins uitspraak verraadde een Groningse afkomst. Gerard sprak accentloos. 

‘Ik hoef niets hoor, dank je. Dat wijntje klinkt verleidelijk Kevin, maar ik sla even over. Ik ben bang dat die zwaar zal vallen na de lange werkdag en ik moet zo nog rijden.’

‘Snap ik, maar ik ben al thuis, dus ik doe een glaasje als je het niet erg vindt.’ Kevin schonk rode wijn in een kristallen glas op een hoge voet. Een Merlot, las Gerard op het etiket.

De muziek was gestopt. ‘Ik doe er nog even iets nieuws in,’ zei Kevin. Hij vlooide door zijn cd collectie en trof het album Déjà Vu van Crosby, Stills, Nash & Young. Gerard hoorde direct dat Kevin op de shuffle knop had gedrukt, omdat niet direct het eerste nummer van het album werd afgespeeld. In plaats van Carry On kwam het nummer Country Girl uit de speakers.

‘Een goede keus,’ zei Gerard. Het nummer deed hem altijd denken aan zijn vrouw, Helen. 

‘O zeker, in mijn zaak alleen maar goede muziek. Dat kun jij als professor moderne muziek vast beamen.’

Gerard lachte. ‘Over wat muziek goed maakt kunnen we eindeloos discussiëren Kevin, maar dit is zeker een unieke plaat van vier unieke muzikanten.’ 

Kevin maakte Gerards haar nat en pakte een kam. ‘Even wat anders, wat ik me afvroeg,’ zei Kevin. ‘Had jij laatst nog meegelopen met die fakkeltocht? Ik zag volgens mij nog wat filmpjes van Helen voorbij komen op Facebook.’

‘Helen liep inderdaad mee. Ze was ook nog in beeld op televisie. Maar ik was er niet bij. En jij?’

‘Ik ook niet. Maar waarom liep je niet mee? Jullie hebben ook de nodige aardbevingsellende immers. Of had je iets anders te doen.’ 

Kevin nam een slok wijn en keek naar Gerard in de spiegel.

‘Ik vind die tochten zinloze tijdverspilling,’ zei Gerard. ‘Maar zeker kennen we de nodige aardbevingsellende. Een deel van onze schade is vergoed. Maar over een ander deel was destijds veel discussie. Die tijd kun je je nog wel herinneren. Bij een nieuw huis of een oud huis deden ze moeilijk. De schade zou dan komen omdat het nieuwe huis nog moest zetten, of omdat het oude huis aan het verzakken was. Wij zaten in die laatste categorie met ons oude huisje. Latere schade hebben we nooit meer gemeld. Het kost ons teveel energie. Waarom liep jij niet mee?’

Kevin begon Gerards natte haar te kammen. 

‘Ik vind die fakkeltochten ook tijdverspilling,’ zei Kevin. ‘En niet helemaal oprecht. Bestuurders lopen mee, met boter op hun hoofd. Weet je, ik zag laatst zelfs zo’n bevingsvlag hangen op een gemeentehuis, ergens in Oost-Groningen. Intussen krijgen de gemeentes bakken met compensatiegeld, zonder dat dat op de juiste plek terecht komt. Het moet naar de mensen. Naar de mensen en de huizen.’

‘Ze komen er makkelijk mee weg,’ zei Gerard. ‘Op een enkeling na blijven we hier toch wel wonen. Dat weet men. Veel mensen halen inmiddels hun schouders op, omdat ze moe zijn geworden. Moe van al die bestuurlijke toestanden, moe van die bestuurlijke spaghetti. Moe van het getraineer.’ 

Kevin legde de kam weg. Uit de luidsprekers kwam het nummer Our House. Zijn glas was leeg. Hij schonk een tweede wijntje in.

‘Die fakkeltochten hebben wel een mooie functie,’ zei Kevin. ‘Ze geven de mensen het gevoel dat ze hun stem kunnen laten horen. Dat ze zogenaamd zelf iets aan de situatie kunnen doen.’

‘Ja,’ zei Gerard. ‘En na afloop geeft dat inderdaad een goed gevoel. Wie meeliep zal denken: ik heb mijn steentje bijgedragen. Maar dat was het dan ook weer, want meer kun je ook niet doen. Stiekem denk ik dat de meelopende bestuurders in hun vuistje lachen. Zo’n fakkeltocht is een bliksemafleider. Bedoeld om wat stoom af te blazen met elkaar. Zo wordt de onrust even gedempt.’

Kevin pakte een schaar en een andere kam. Hij nam weer een slok wijn. Klant en kapper zwegen even, ieder met hun eigen gedachten. Neil Young zong het lied Helpless

‘Ben je boos om de situatie?’ vroeg Kevin.

‘Ja,’ zei Gerard. ‘Als ik erover nadenk wel. Maar ik probeer het te negeren. Ik denk ook niet zo zeer aan mezelf, als het gaat om de schade en zo. Wij, Helen en ik bedoel ik, komen een heel eind met onze inkomens. De kinderen zijn de deur uit, we hebben financieel niets te klagen. We laten de boel zelf wel herstellen, zonder vergoeding. Maar er zijn zoveel mensen die niet in onze situatie zitten. Die zijn overgeleverd aan de instanties. Waarmee wordt gesold. Die buiten hun schuld hun huis uit moeten, een huis waar ze jaren hebben gewoond en die hun thuis is. En dan moeten ze genoegen nemen met wat hen wordt aangeboden. Dat gaat lang niet altijd goed.’

Kevin knikte. ‘En de ellende hier is groter dan dat, zoals je weet,’ zei Kevin. ‘Lang niet alle gasputten zitten dicht. De zogenaamde kleine velden zijn nog open. En met een strenge winter gaan de gesloten putten gewoon weer in bedrijf. Terwijl de aarde beeft en zakt, wordt nota bene gesproken over de komst een kerncentrale. Wat zeg ik: twee kerncentrales, las ik onlangs.’ 

‘Klopt,’ zei Gerard. ‘Om van munitieopslag in de provincie nog maar te zwijgen. Ook die komt mogelijk.’

‘En dan niet alleen opslag hè,’ zei Kevin. ‘Ze spreken ook over de komst van een springstofterrein. Daar wordt geoefend met zware bommen. Groningen is al kapot, maar kennelijk moet het nog kapotter.’ 

Gerard schudde zijn hoofd. Zo bij elkaar opgeteld was het wel veel. ‘Helen vond het laatst maar vreemd dat ik niet meeliep met de fakkeltocht,’ zei hij. ‘Ze kon zich niet voorstellen dat ik passief aan de zijlijn bleef staan.’

Kevin knikte. ‘Ik snap dat het zo kan overkomen. Maar niet meelopen wil niet zeggen dat je niet begaan bent. Misschien was je passief omdat de actie van een fakkeltocht je niet past.’

Gerard reageerde niet direct. Het bleef een tijdje stil. De ruimte vulde met het titelnummer van de cd, Déjà Vu.

‘Misschien zoek je zinvollere actie, Gerard. Om beter uit te drukken wat je er van vindt.’ 

Ergens in de buurt ging een autoalarm af. 

Gerard keek Kevin aan via de spiegel. Hij knikte langzaam. ‘Misschien Kevin, misschien. Wie weet, een andere vorm van actie. Geen idee hoe of wat, maar ja: iets anders misschien.’

Het autoalarm was gestopt. Kevin keek Gerard indringend aan, via de spiegel. ‘Je bent niet de enige die hier mee worstelt,’ zei Kevin. ‘Velen nemen genoegen met een fakkeltocht, maar er is een kleine groep die zoekt naar andere wegen. Ik zeg niet welke wegen. Als je wil, nodig ik je binnenkort uit voor een bijeenkomst. Noem het maar een praatgroep. Een discussieclub van betrokken burgers. Zo eens in de twee, drie weken komen we bij elkaar. De locatie is bij jou in het dorp, toevallig.’

Gerard keek verbaasd. Hij kende zeker niet alle activiteiten die in Den Andel werden ondernomen, maar een praatgroep of iets dergelijks met als thema de bevingsellende zou hem niet zijn ontgaan.

‘Heel goed,’ zei Kevin. ‘Je kent het niet. Het moet ook niet aan de grote klok hangen. Ik geef je van te voren wat instructies. Het is niet de bedoeling dat jan en alleman weet waar we zitten, en waarover we praten. Houd het daarom voor je. Als je uiteindelijk niet wil komen, even goede vrienden natuurlijk. Het is aan jou. Maar praat er verder met niemand over.’ 

Kevin dronk zijn tweede glas wijn leeg. 

Gerard wilde graag wat meer weten, maar het was duidelijk dat Kevin niet meer zou vertellen.

‘Wat gaan we doen,’ vroeg Kevin, doelend op de knipbeurt. ‘De oren vrij neem ik aan?’ Zijn ernstige toon was ingeruild voor een joviale. Nog steeds speelde de cd van Crosby, Stills, Nash & Young. Uit de luidsprekers kwam de stem van David Crosby.

Gerard dacht na. Hij luisterde naar de muziek en glimlachte. ‘Weet je Kevin, het wordt tijd voor iets anders. Ik wil het eens langer laten groeien.’ Hij stond op uit de kappersstoel. ‘Ik wil je natuurlijk betalen voor je tijd.’ 

Kevin deed bij Gerard de kappersmantel af. ‘Onzin,’ zei hij. ‘Het was een goed gesprek.’ 

Gerard knikte. ‘Dat was het inderdaad. Ik zie je uitnodiging graag tegemoet.’ 

Ze schudden elkaar de hand en Gerard liep de kapperszaak uit. Terwijl hij wegreed in zijn oude Ford, zong hij zachtjes de tekst van het lied van David Crosby dat hij zojuist had gehoord.

Hij was benieuwd wat Helen zou vinden van zijn keus om zijn haar niet te laten knippen.

4. Grondaankoop

Nou, wil je nog een bakje?’ ‘Ja, lekker Bent. We moeten het nog even hebben over de grondaankoop. Je hebt het hier niet warm trouwens.’ Landbouwer Bent Bykema zat met Govert Draaiman, gedeputeerde Economie, Mijnbouw en Grond, in Bykema’s kale kantoortje in het voorhuis van de monumentale Bykemaheerd. De grote boerderij lag in het oostelijke deel van de uitgestrekte Groningse Emmapolder. Vanuit Bykema’s kantoortje was in de verte de zeedijk te zien.

Draaiman en Bykema hadden lang geleden samen op de landbouwschool gezeten, en waren sindsdien bevriend. Bykema nam uiteindelijk het grootste boerenfamiliebedrijf in de provincie over, Draaiman ontwikkelde een grote belangstelling voor de politiek. In het verleden hadden ze elkaar veelvuldig geholpen met allerlei projecten. Ook nu kruisten hun wegen weer.

‘Die gasprijzen hè,’ zei Bykema. ‘Om van de stroom maar te zwijgen. Maar mij krijg je niet aan de airco hoor.’

‘De warmtepomp bedoel je. Nou goed. Laten we het hebben over de grond. De grond voor mijn plan.’

‘Ja, hoe zit het met je plan? Project Jupiter noem je het toch? Man, je plan is zo geheim dat zelfs ik het niet ken. Heb je alles al rond?’

‘Nee, Jens ligt nog steeds dwars. We hebben al twee keer het bod op zijn land en zijn boerderij verhoogd. Op het laatste bod heeft hij helemaal niet meer gereageerd. Het is nu al een tijd stil. Hij wil dus niet verkopen, denk ik dan maar. We gaan de prijs niet verder verhogen. Hij kan er echt mooi uitspringen, maar goed.’

‘Je hebt nu bijna het hele stuk, dankzij mij,’ zei Bykema.

‘Ja, door de deal met jou hebben we nu zo’n negentig procent van wat we nodig hebben hier in de polder. Maar zonder die tien procent die van Jens moet komen, lukt het niet.’

‘Ik ben heel nieuwsgierig wat het wordt, Govert. Gezien de grond die je nodig hebt, is het wel een heel groot plan. Een gigantisch zonnepark? Het grootste datacenter ter wereld? Nog meer windmolens? Komt Amazon naar Groningen? Of toch die kerncentrale?’

Draaiman zweeg. Hij was niet van plan Bykema in te lichten. Nog niet. Eerst moest hij alle grond hebben aangekocht voor zijn plan.

Bykema glimlachte. Het was goed zo, dacht hij. Hij zou vanzelf te horen krijgen waar de grond voor nodig was. ‘Nou goed. Jens dus. Jens ligt dwars. Jens Boukema. Eigenwijze keuterboer. Had hij niet een nieuwe vriendin? Uit Rusland of zo? Of Moldavië?’

Draaiman schudde zijn hoofd. Hij had geen idee. Het interesseerde hem ook niet. Draaiman en Bykema roerden een tijdje zwijgend de suiker en de melk door hun koffie. Buiten was de herfst in volle gang. Bijna al het blad van de bomen rondom Bykema’s boerderij lag eraf. Roeken krasten in de kale kruinen, waarin de oude nesten van het voorjaar goed zichtbaar waren. Voorzichtig nam de winter het over. Het land had al vroeg een laagje wit door wat sneeuw en grondvorst.

Bykema had plots een idee. Een mogelijke oplossing voor het ‘probleem’ Jens Boukema. ‘We kunnen het proces natuurlijk een beetje versnellen,’ zei hij. ‘Jens even wat onder druk zetten. De duimschroeven een beetje aandraaien.’

Gedeputeerde Draaiman schudde zijn hoofd. ‘Nee, niet meer zoals toen Bent. Geen geweld. Het heeft je destijds een mooie lap extra grond opgeleverd, het was je van harte gegund, maar dat doen we niet weer zo. Man, als dat ooit bekend zou worden…’

‘Nee, nee, geen geweld. Dat was eenmalig. Dat was lang geleden, en daar praten we niet meer over. Maar ik zit nu even te denken over die grond van Jens die je nog voor je plan nodig hebt. Dat laatste stukje. Ik weet hoe je die grond kunt krijgen.’ 

‘Hoe dan?’

‘Jij krijgt die grond omdat ik het aan je ga verkopen. Nou goed, aan het grondbedrijf van de provincie natuurlijk.’

Draaiman had geen idee hoe Bykema dat voor elkaar zou kunnen krijgen. ‘Het is Jens’ land, Bent. Hoe ga je dat aan ons verkopen?’

‘Ik ga de grond in handen krijgen, voor een bodemprijs.’ Bent moest lachen om zijn woordgrap. Draaiman keek ernstig. Bykema zei: ‘Ik ga het van Jens kopen voor een prikkie. Daarna verkoop ik het aan de provincie voor jouw plan. Project Jupiter. Ik krijg dan dezelfde hoge prijs per hectare als ik al eerder voor mijn grond heb gekregen, zeg maar voor het negentig procent-deel. Jij blij, ik blij.’

Draaiman duwde zijn bril dichter op zijn ogen. Hij was natuurlijk geïnteresseerd in Bykema’s verhaal, maar hij had geen idee welke kant dit op zou gaan.

‘Maar hoe dan, Bent. Jens gaat het nooit voor een hele lage prijs aan jou verkopen natuurlijk. Niet voor een lage prijs, en al helemaal niet aan jou. Jullie zijn niet bepaald goed bevriende boeren, als ik het zo mag zeggen. De prijs die jij per hectare hebt gekregen, voor die negentig procent, is net zo hoog als wat ik Jens als laatste heb geboden voor zijn grond. Zoals ik zei: hij heeft niet meer gereageerd.’

‘Dit gaat lukken Govert, ik zweer het je. Jullie grondbedrijf moet zo snel mogelijk Jens laten weten dat jullie van de aankoop van zijn land en boerderij afzien. Dat jullie niet meer zijn geïnteresseerd.’

‘Dan blijft hij dus zitten waar hij zit, en kan ik naar de grond fluiten.’

‘Nee, luister. Nou komt het. Ik neem aan dat jullie een bodemonderzoek hebben laten uitvoeren.’

‘Ja, natuurlijk,’ zei Draaiman. ‘Voordat we überhaupt een bod deden. Alles was dik in orde, niets boven de toegestane waarden.’

‘Laat hem weten dat er fouten zijn gemaakt,’ zei Bykema. ‘Dat de waarden in het rapport niet kloppen. Zorg voor een nieuw rapport, en dik het lekker aan. Ik weet wel iemand die daarbij kan helpen.’

‘Natuurlijk,’ zei Govert Draaiman. ‘Daar twijfel ik niet aan.’

‘Dat nieuwe rapport zal er niet om liegen. Asbest, zware metalen, olie, noem maar op. Jens’ land is verrot.’

Draaiman schudde zijn hoofd. ‘Dat gaat nooit lukken. We kennen Jens. Die heeft de boel goed op orde. En dat weet hij. Hij zal het niet geloven. Hij zal contra-expertise willen. En dan blijkt zijn grond schoon te zijn.’

‘Geef me een winderige, donkere, regenachtige nacht en zijn grond is vervuild. Ik heb nog van alles liggen op mijn eigen erf. Als een inspecteur die troep op zijn terrein treft, is het klaar. Zink, lood, diesel, asbest: iedereen schiet in paniek.’

Draaiman keek Bykema aan met half dicht geknepen ogen. ‘Serieus Bent?’ 

‘Ja, serieus Govert. We zullen zorgen dat de gemeente op de hoogte raakt. Jens zal als de sodemieter moeten saneren. Dat kost veel geld en is veel gedoe. Ik zal ook zorgen dat de melkfabriek weet wat er speelt. Ze zullen een kopie krijgen van het rapport. Als ze horen dat zijn grond vervuild is, zal de melk van zijn koeien in no time worden geweigerd. Dan vallen er heel wat inkomsten weg. Ik kan ook nog even met de directeur van de bank praten. Misschien tast de nieuwe situatie zijn kredietwaardigheid aan? Hij had plannen voor een nieuwe stal, hoorde ik. Dat wordt lastig als de bank niet wil meewerken. Jens komt helemaal klem te zitten. Echt.’

De deur naar Bykema’s kantoortje werd opengeduwd door Pybe, de oude vriendelijke staby van Bent. De hond liep moeizaam, maar zwaaide enthousiast met zijn staart en begroette Draaiman met een natte neus.

‘En dan?’ vroeg Draaiman, Pybe op zijn kop aaiend.

‘Dan klop ik op de deur. Ik zeg dan dat ik geruchten heb gehoord dat hij dik in de geldproblemen zit. En dan doe ik hem een aanbod om hem uit zijn ellende te verlossen. Ik kan alles van hem overnemen. Erf en land, inclusief de vervuiling. Niemand anders zou dat ooit doen. Dat doe ik niet voor de hoofdprijs natuurlijk, want ik zit zogenaamd met die vervuiling waar ik verantwoordelijk voor word. Met het geld dat Jens van mij krijgt, kan hij varkensboer worden in Brabant of zo. Ver van hier, in elk geval.’

‘En die rotzooi op zijn land?’

‘Die graaf ik weer op en dump ik weer op mijn eigen terrein. Ik laat als hij is vertrokken een nieuw onderzoek doen, en alles blijkt wonderwel weer brandschoon.’

Draaiman knikte. De uitvoering van zijn plan was zojuist een stuk dichterbij gekomen. ‘Daarna verkoop jij het terrein door aan het provinciale grondbedrijf voor de hoge prijs,’ zei Draaiman. ‘Ik heb dan alles wat ik nodig heb voor mijn plan. Honderd procent. Ik blij, jij blij. Dit zou best eens kunnen werken, Bent.’

Bykema glunderde. ‘Simpel toch? Geef toe Govert. We zijn een gouden duo.’

Om het idee te vieren pakte Bykema twee borrelglaasjes en een fles kruidenbitter uit een bureaulade. Pybe verliet het kantoortje weer, op zoek naar een warmer plekje om te kunnen slapen. 

Buiten werd het donker. Een felle hagelbui geselde de schaars verlichte Bykemaheerd.

3. Fakkeltocht

Toch snap ik nog steeds niet waarom je niet met me mee gaat. Je moet het helemaal zelf weten natuurlijk, maar ik begrijp het niet.’ Helen Wever keek in de spiegel boven de spoelbak in de slaapkamer om te zien hoe haar krullen vielen. Ze schudde haar hoofd. Laat maar, dacht ze, want ze zou waarschijnlijk de hele avond een muts op hebben. Televisie en Radio Groningen had een koude avond voorspeld. Buiten nam de wind al toe, happend naar hun oude dijkhuisje in Den Andel.

In de spiegel zag ze haar echtgenoot, Gerard Vlietstra, achter haar op het bed zitten. De hoogleraar moderne muziek stond op het punt zich om te kleden. Hij droeg, voor hem uitzonderlijk, een donkerblauw pak. Hij was die middag bij de oratie van een collega geweest in de aula van het Academiegebouw, en had een toga gedragen. Daaronder hoorde niet een spijkerbroek met geblokt overhemd, wat hij normaal op zijn werk droeg.

Gerard keek in de spiegel naar zijn vrouw, die haar oorbellen in deed; elke bel bestond uit vier kleine parelmoerkleurige bolletjes, door fijne zilverkleurige staafjes verbonden met een blauw bolletje in het midden. 

‘Als je heel graag wil dat ik mee ga, dan doe ik dat. Maar het heeft zo weinig zin, Helen. We hebben het hier vaker over gehad. Een totale verspilling van tijd. De hoeveelste fakkeltocht is het vanavond? De vijfde? Volgende maand is de zesde? Is er sinds de eerste iets veranderd? Is de situatie verbeterd?’

‘De productie wordt afgebouwd. Dat is wat we willen en dat is wat we voor elkaar hebben gekregen.’

‘In zoverre is er iets veranderd,’ zei Gerard. ‘Maar dat komt toch niet door de fakkeltochten? Ik kan me niet voorstellen dat ze er iets aan hebben bijgedragen. En de ellende gaat maar door. De versterkingsoperatie leidt tot verzwakking. We worden tegen elkaar uitgespeeld, Helen. De ene bewoner zit in een prachtig nieuw huis, de ander kijkt er jaloers naar door de scheuren in zijn muur. Een paar weken geleden was er ook weer een aardbeving. Het houdt niet op. We moeten niet vergeten nog even rond het huis te lopen. Het was best een grote.’

Helen knikte. ‘Maar je moet toch iets doen Gerard? Alles gaat kapot. Mensen zitten al jaren en jaren in bestuurlijke en financiële ellende. Je kunt niet aan de zijlijn blijven staan. Je moet een statement maken. Met de vuist op tafel slaan. Mensen wakker schudden. Ik snap het niet, Gerard. Je kan toch niet passief aan de kant blijven staan? Je kunt toch niet toekijken en niets doen?’

Gerard schudde zijn hoofd. ‘Het is allemaal zo zinloos, Helen. Wat las ik net op de nieuwsapp van TRG. Ook de Commissaris van de Koning loopt vanavond mee. En die gedeputeerde, Draaiman. Om de Groningers een hart onder de riem te steken en om Den Haag te laten zien dat echt iedereen in de provincie, dus ook het bestuur, vindt dat het allemaal veel te lang duurt. Dat het leed moet stoppen. Dat er sneller gewerkt moet worden. Dat de ongelijkheid stopt. De brutaliteit! Ze zijn medeplichtig aan de systemen die de regering heeft opgezet. Ze hadden van meet af aan moeten zeggen: we werken er niet aan mee. Ze hebben het veel te veel op hun beloop gelaten. Maar goed, vanavond mooie televisiebeelden, vermoed ik. Mevrouw de Commissaris die in de kou met een ernstig gezicht haar zorgen uitspreekt over het Haagse beleid inzake de gaswinning. Met achter haar enkele duizenden Groningers, een ieder met een brandende fakkel, een vlag of een spandoek in de hand. Kritiekloos opgetekend en uitgezonden door de jongens en meisjes van TRG. Ik word er cynisch van. Moedeloos.’

‘Ik denk dat het belangrijk is dat ook dat gebeurt. Iedereen moet zien dat we het niet pikken. Ik ben het met je eens hoor; het is hypocriet. Maar er gebeurt iets. Er is aandacht voor ons. Het komt vast ook in het landelijke journaal. Het zal bijdragen aan het ombuigen van de publieke opinie. Ook de mensen in Limburg en Brabant moeten zien wat hier gebeurt.’

Helen en Gerard zwegen een tijdje. Helen frunnikte nog wat aan haar krullen, Gerard hing zijn colbert op een knaapje.

‘Nou, ik ga naar beneden,’ zei Helen. ‘Marieke haalt me zo op en dan rijden we samen naar de stad. We verzamelen op de Vismarkt.’ Helen gaf Gerard een vluchtige kus. ‘Heb jij nog plannen?’

‘Niet echt,’ zei Gerard. ‘Misschien nog even wat verder werken aan een artikel. En misschien zie ik je nog op de live beelden van TRG.’

Helens gezicht ontspande. Een glimlach. ‘Als ik een camera zie, zal ik naar je zwaaien.’

Gerard zat nog even op het bed, nadat Helen naar beneden was gelopen. Langzaam schudde hij zijn hoofd. Zinloos, dacht hij. Een waste of time.

Hij voelde zich somber. Plots schoot het refrein in zijn hoofd van een liedje van Eric Burdon: Somewhere is there a solution / If there is we’ve got to find it / And get our heads and hearts behind it / But right now I don’t know what to do.

Zou er een andere weg zijn die leidt naar rechtvaardigheid? Gerard wist het niet. Hij kleedde zich verder om en ging naar beneden.

2. Een gewaagd plan

Nou jongens, ik ben benieuwd wat jullie ervan vinden.’ Govert Draaiman, gedeputeerde Economie, Mijnbouw en Grond, deed een stap terug van de grote eiken tafel in zijn werkkamer in het Groningse provinciehuis en vouwde zijn armen over elkaar. De tafel lag vol papieren. ‘Jullie zullen het met mij eens zijn dat dit het meest ambitieuze plan is dat ooit is bedacht voor onze provincie.’

De werkdag liep langzaam ten einde. Buiten scheen nog een flauw zonnetje, maar de schemering begon zich stilaan te tonen. Het Martinikerkhof, waarop Draaimans werkkamer uitkeek, lag vol kleurig herfstblad.

Britt Zuller, de persoonlijke adviseur van de gedeputeerde, weekte haar ogen los van de vele bouwtekeningen en posters met artist’s impressions van het plan. Draaiman had het zojuist in vertrouwen gepresenteerd aan haar en aan Derk Tjam, de nieuwe woordvoerder van Draaiman. Britts eerste indruk was dat het plan, op zijn zachtst gezegd, nogal on-Gronings was. Spectaculair, maar tegelijkertijd krankzinnig. In haar ogen was het volstrekt onuitvoerbaar. Absurd zelfs. Dat viel echter niet openlijk en direct te melden aan deze gedeputeerde. Eerlijk advies werd te allen tijde verwelkomd, gevraagd en ongevraagd, maar het moest wel in lijn zijn met Draaimans beleid.

Britt trok haar donkerblauwe jasje recht en veegde een stofje van haar revers. ‘U heeft helemaal gelijk, meneer Draaiman. Het is werkelijk een heel ambitieus plan. Ik durf zelfs te stellen, met permissie, dat het een gewaagd plan is. Het is… uniek, maar het zal daarom ook de nodige tongen losmaken.’

Draaiman knikte instemmend. De kalende, rijzige man duwde zijn bril dichter op zijn ogen. Een tevreden glimlach vormde zich op zijn gezicht. ‘Het is het beste wat we op dit moment voor de Groningers kunnen bedenken, Britt. Ik ben blij dat je er ook zo over denkt. Ik heb er lang en goed over nagedacht. Dat kun je wel zien. Het is eindelijk tijd om iets terug te doen. De Groningers zijn genoeg gemangeld. We sluiten langzamerhand de gasputten en we gaan ze nu iets geven waar ze al jaren naar vragen en om bidden: een toekomst. Een toekomst waarin ze zullen geloven. Dit plan geeft iedere Groninger weer hoop en perspectief. Een gezamenlijk doel. Ze zullen eindelijk weer trots op zichzelf en de provincie kunnen zijn. Niet meer die tobberige, neerwaartse blik. Niet meer dat negatieve. Ze zullen omhoog kijken, met trots! Eindelijk kunnen de Groningers boven zichzelf uitstijgen. En voor mij, als bijvangst, een perfect plan waarmee ik na jaren van trouw aan de overheid in stijl afscheid kan nemen van de politiek. De vraag is niet of, maar wanneer we het gaan lanceren.’ Draaiman staarde enige tellen naar de uitgespreide papieren en bracht zijn blik naar zijn jonge woordvoerder. ‘En jij, Derk? Wat vind jij? Ben je ook zo onder de indruk?’

Derk Tjam durfde zijn ogen niet los te maken van de tafel. Zo veinsde hij de plannen nog eens beter te bekijken. Hij hoopte dat de gedeputeerde aan zijn stem niet zou merken hoe nerveus hij was geworden. Hij was nog maar een maand of vijf in dienst als woordvoerder van Draaiman. Een half jaar geleden was hij nog druk doende de laatste hand te leggen aan zijn afstudeerscriptie. Nu moest hij zijn mening geven over Draaimans plan. Wat hij ervan vond? Het plan was belachelijk, dacht Tjerk. Ronduit stupide. Niet uitvoerbaar. In zijn hoofd kon hij het hoongelach al horen, als hij over enkele weken geroepen werd vragen van de pers te beantwoorden. Maar belangrijker nog: wat zou dit uiteindelijk met de Groningers doen? Die zaten niet op dit plan te wachten. Echt niet.

Tjerk moest iets zeggen. De stilte duurde te lang. Hij trok zijn stropdas recht, zette zijn theemok met provincielogo op de grote eiken tafel en zei, met een licht Fries accent: ‘Het is zonder meer ambitieus, meneer Draaiman. Het is zeker gewaagd, zoals Britt zegt. Het is een ambitieus en gewaagd plan dat onze provincie op een hoger niveau zal tillen.’

Draaiman knikte tevreden. Wat heb ik toch een mooi team om me heen, dacht hij. Er moest natuurlijk nog heel wat gebeuren om het plan te realiseren,. De financiering was nog lang niet rond, de grondaankoop was nog onzeker en hij zou al zijn overtuigingskracht nodig hebben om het geheel bij alle partijen vlot te trekken. Maar de eerste miljoenen had hij al binnen, mede omdat velen hem het nodige verschuldigd waren. Het was tijd om te incasseren. En om zijn team te trakteren. ‘Kom jongens, we ruimen op. Het is tijd om het plan te vieren. Tijd voor een borrel in De Witte Kraai!’ Zowel Britt als Tjerk konden een diepe zucht ternauwernood onderdrukken.

1. Proloog

Terwijl de zon langzaam zakte, wachtte de zwartgeblakerde kwelder boven Den Andel op de nacht. Groepen meeuwen streken neer op de geschroeide velden en startten hun eeuwige praat. De maan, bijna vol, gaf het geschonden land een zilveren glans. Hier en daar dwarrelde een sliertje rook uit de grond. Kuilen en kleine kraters ontsierden het aangeslibde land.

Een oude vrouw met lang grijs haar zat geknield op de kwelder, de armen wijd omhoog geheven. Op haar handen zaten zwarte vegen. Een oud litteken liep van rechts naar links over haar voorhoofd. Ze prevelde woorden, kort en lang, lang en kort, die na enige tijd in cadans kwamen om uiteindelijk te verdwijnen in een hartverscheurende zang.

De grond bewoog. Heel kort – een trilling.

Bovenop de zeedijk keken zeven wolven zachtjes jankend naar de oude vrouw. Ze hadden geen aandacht voor de schapen die een meter of tien van hen verwijderd roerloos naar de grond staarden.

Hoog in de lucht vlogen een arend en een vale gier, in cirkels van oneindigheid.