Gerard, Hajo, Kevin en Linda zaten naast elkaar op de Noorderdijk, bij kilometerpaal 68. Rechts van hen, ten zuiden van de dijk, lag de Klutenplas. Voor hen lag de kwelder. In het westen zakte de zon. Het was tegen negen uur in de avond, na een mooie, heldere lentedag.
In de verte, in de Waddenzee, vertoonde de horizon een kleine bult. Schuin erboven hing de maan, zilverwit.
‘Is dat nou Rottumeroog?’ vroeg Linda, wijzend naar de bolling in de verte.
Hajo schudde zijn hoofd. ‘Nee, dat is de Rottumerplaat. Daar moet je ver vandaan blijven. Het is een gevaarlijke plek.’
Gerard tuurde naar het noorden, naar het eiland. ‘Waarom gevaarlijk?’ vroeg hij. ‘Het wordt toch vooral bevolkt door meeuwen?’
‘Meeuwen, en meer,’ zei Hajo. ‘Godfried Bomans heeft er eens in z’n eentje gebivakkeerd. In een tentje met niets. Hij werd gillend gek van de krijsende vogels. En hij hoorde stemmen.’
‘Stemmen?’ vroeg Linda verbaasd. ‘Maar je zei toch dat hij in z’n eentje was? Los van die meeuwen dan. Maar goed, die praten niet.’
Hajo keek met een donkere blik naar Linda. ‘Niemand weet het,’ zei hij. ‘Er is veel tussen hemel en aarde dat nog ongekend is. Maar mij zul je daar niet treffen. Op de Rottumerplaat gebeuren vreemde dingen. Het is daar niet pluis. Niet voor niets is het verboden terrein.’
Linda keek Hajo niet begrijpend aan. ‘Dat is nogal logisch,’ zei ze. ‘Het is een beschermd gebied. Het is niet de bedoeling dat je er naar toe vaart en gaat barbecueën of zoiets.’
‘Wat daar precies speelt, weet ik niet,’ zei Hajo. ‘Misschien is het de natuur, die daar onbeteugeld werkt. Misschien is het de mens die daar iets gecreëerd heeft dat het daglicht niet kan verdragen. Hoe dan ook, een gevaarlijke plek.’
Kevin trok zijn wenkbrauwen omhoog. ‘Nou, genoeg gekletst,’ zei hij met een zucht. ‘Laten we afronden. Dit was onze eerste vergadering in de open lucht. We hebben weer belangrijke stappen gezet. Dankzij Gerard en Linda hebben we nu een waterdicht communicatiesysteem. Via het advertentieprikbord van de Supergoed in Uithuizen in de even maanden en dat van de Megashop in Leens in de oneven maanden. Voor de urgente zaken gebruiken we de advertentiepagina’s van ‘De Hoogelander’. Hajo communiceert via een advertentie van een niet bestaande slagerij in Warffum, Linda via een damesmodezaak in Mensingeweer, Gerard via een muziekwinkel in Kruisweg en ik via een bouwmarkt in Ranum. Als Jack zich weer kan vertonen, gebruikt hij advertenties van een drankenzaak in Ulrum. Niemand leest de advertenties in die krant, dus we hoeven niet bang te zijn dat iemand op zoek gaat naar die winkels of daar vragen over gaat stellen. Als we de krant onze teksten mailen met goed afgeschermde e–mailadressen, zijn we onvindbaar. Ik denk dat we bij deze de vergadering kunnen sluiten.’
Hajo, Kevin en Linda maakten aanstalten om op te staan. Gerard bleef zitten.
‘Moeten we het niet nog even hebben over wat er in Noordpolderzijl is gebeurd?’ vroeg hij. ‘Daar bij ‘Het Sluishuis’’?
Het bleef even stil. ‘Het is vreselijk wat daar is gebeurd,’ zei Kevin. ‘Maar hoe erg het ook is, het is niet ons probleem.’
‘Ik las in ‘De Hoogelander’ dat ze een connectie vermoeden met de bomaanslag bij het NAM,’ zei Gerard. ‘Gezegd wordt dat het slachtoffer bij de politie had verklaard over personen die hij na de aanslag had zien weglopen en wegrijden.’
‘Dat las ik ook,’ zei Hajo. ‘En een connectie tussen het slachtoffer en de bomaanslag is een connectie met Jack. Zo wordt het toch ons probleem.’
‘Ik weet het niet,’ zei Kevin. ‘Als het zo is, dan is het vooral Jacks probleem. Maar ik kan me echt niet voorstellen dat hij in staat is iemand neer te schieten. Iemand te vermoorden. Bovendien: hoe zou hij aan een wapen moeten komen?’
Linda bloosde licht, maar niemand zag het. ‘Het lukte hem kennelijk ook om aan een bom te komen,’ zei ze. ‘Had hij het niet over een vrouw met ervaring? Het zou me niets verbazen als hij via haar aan een pistool is gekomen.’
‘Het heeft niet zoveel zin om hierover te speculeren,’ zei Kevin. ‘We moeten ons ook niet met zijn cel bemoeien. Meer algemeen zet dit alles wel aan tot nadenken. Hoe ver kunnen we gaan? Waar ligt de grens? Zijn wapens taboe? Ik weet het niet. Ik stel alleen maar vragen.’
Linda zei niets. Gerard dacht aan meeuwen en grenzen en hoorde in zijn hoofd een lied van Alela Diane: Seabirds fly the salty wind/east to south, north to west/can we go, as they go/across the borderlines?
Hajo keek naar de kwelder. Plots zette hij zijn pet recht, groette iedereen en liep snel naar zijn auto.
‘Die heeft haast,’ zei Gerard.
Op dat moment streek een dispuut meeuwen, afkomstig van de Rottumerplaat, kijvend neer op de uitgestrekte kwelder.
Ze twistten tot diep in de avond, van avondrood tot maanlicht.
