Dichter, verschoppeling en zelfverklaard vrijheidsstrijder Jack zat op een stoel op het podium van dorpscafé De Rauwe Reiger in Ulrum. Naast hem, op een krukje, lagen drie notitieboekjes. Hij was gekleed in zijn kenmerkende kleding: een te krap zittend zwart pak met krijtstreep, een zwart overhemd en zwarte schoenen. Op zijn hoofd een zwarte Fedora. In zijn hand een Amerikaanse whiskey.
Jack werd ook wel Daniel genoemd. ‘Daniel’ was niet een bijnaam, verzonnen door getuigen van Jacks notoire drankzucht. Het was zijn officiële tweede naam. Bij de aangifte van zijn geboorte had zijn vader teruggedacht aan de wilde, met sterke drank doordrenkte nacht waarin hij was verwekt. Toen zijn vader terugkeerde van het bezoek aan de ambtenaar der burgerlijke stand was zijn moeder erg boos geweest. De kleine had niet Jack Daniel moeten heten, maar Johan Pieter. Hij had namelijk moeten worden vernoemd naar de opa’s van de kleine baby. Er viel echter niets meer aan te doen. De jonge Jack had later periodes waarin hij alleen met zijn tweede naam wenste te worden aangesproken. Dat was de reden dat de een hem kende als Jack, en de ander als Daniel. Wat zijn achternaam was, wist niemand behalve hijzelf.
Het was kwart over acht in de avond. Buiten had de herfst de nazomer duidelijk verdreven. Harde wind en buien bepaalden het weer en het gemoed.
In het Ulrumse dorpscafé zou om half negen, over een kwartiertje, een poëzieavond beginnen met dichter Jack. Het was zijn eerste officiële optreden sinds lange tijd. Hij had het plan opgevat zich weer actiever als dichter te profileren, net als vroeger. Met de omwentelingen voor de deur, die mede door hem in de steigers waren gezet, hoopte hij zich te kunnen ontpoppen als Stem van de Revolutie.
In de tijd dat hij als dichter met optredens begon, zo’n tien jaar geleden, had hij al gauw volle zalen getrokken. Dat was opmerkelijk, omdat maar weinig Groningers warm liepen voor de edele dichtkunst. Het sinterklaasgedicht was een vorm die gemiddeld genomen nog net gepruimd werd. Maar Jack was anders. Zijn teksten waren in die tijd vlijmscherp en niets verhullend. Zijn voordrachten waren keer op keer een lust voor het oog. Anders dan vele collegadichters in die tijd zat hij niet als een stervend vogeltje in een donker hoekje zijn strofen te murmelen. Hij was luid en expressief en gebruikte zijn hele lichaam om zijn lofzang, aanklacht of speels niemendalletje tot het publiek te laten doordringen.
Met zijn succes kwam de afbraak. Door een fatale predispositie viel hij rond zijn optredens binnen de kortste keren ten prooi aan de verleidingen van drugs, drank en vrouwen die op hem teerden. Nadat hij een aantal keren volslagen dronken bij een optreden was komen opdagen en niets samenhangends meer kon uitdragen, was hij al snel niet meer welkom in de Groninger kroegen en theaters. De nieuwe frisse wind die de Groningers kennis had laten maken met passievolle poëzie, was binnen een paar jaar een penetrante putlucht geworden die door een ieder in het noordelijke culturele circuit gemeden werd.
Hanna, de uitbaatster van De Rauwe Reiger, had verbaasd opgekeken toen Jack een paar weken eerder haar café was binnengelopen met de vraag of hij, net als vroeger, weer eens een poëzieavond zou kunnen houden in haar kroeg. Hanna had Jack jaren geleden eigenhandig haar zaak uitgewerkt, nadat hij stomdronken en poedelnaakt – los van de Fedora op zijn hoofd – op een tafeltje op levendige wijze een boodschappenbriefje had voorgedragen. Dit gebeurde tijdens de jaarlijkse culturele avond van het plaatselijke gereformeerde vrouwenverbond. Zijn populariteit nam na dat optreden dramatisch af. Hetzelfde gold voor De Rauwe Reiger, ondanks het feit dat Hanna evenzeer door het gebeuren was geschokt en Jacks performance niet had kunnen zien aankomen.
‘Ik ben veranderd, Hanna,’ had Jack enkele weken terug gezegd bij zijn bezoek aan de kroeg. ‘Ik drink nog wel, maar ik kan het nu goed hebben. Ik heb een mooie club vrienden tegenwoordig. Ze houden me goed bij de les. Ik woon in een kerk. Echt! Ik ben niet meer die wildebras van toen. Ik heb zelfs de natuur ontdekt. Over een tijdje vindt het Eerste Ommelander Vogelfestijn plaats, waarvoor ik me heb ingeschreven. Lekker in de natuur vogels kijken! Misschien spot ik wel een kale gier!’
Hanna dacht ongewild terug aan zijn laatste optreden bij haar. De beelden van een blote kerel met een hoed op zijn hoofd, staand op een tafeltje en zwaaiend met zijn geslachtsdeel, stonden tot haar verdriet nog diep in haar geheugen gegrift.
Hanna schudde haar hoofd, om de gedachte aan toen te verdrijven. ‘Ik weet het niet Jack,’ had Hanna gezegd. ‘De tijden zijn veranderd. Ik weet niet of de mensen nog te porren zijn voor jouw poëzie. Alleen de streektaal verkoopt nog tegenwoordig, maar ik zie jou niet zo snel op z’n Ede Staals optreden. En ik heb het je toen verteld hè. Na jouw laatste optreden hier heb ik de boel nooit meer vol gehad. Dorpsbewoners hebben het geheugen van een olifant. Ik vrees dat niemand op zo’n poëzieavond afkomt.’
‘Maar ook hier is toch wel nieuwe aanwas,’ zei Jack. ‘Mensen die niets van die tijd weten. Misschien trekt een poëzieavond met mij juist wél mensen van vroeger, nieuwsgierig naar hoe ik nu ben. Ik ben wel toe aan een nieuw begin. Ik hoef er geen geld voor. Alleen een broodje gehaktbal na afloop. En wat whiskey om de keel te smeren. Alsjeblieft?’
Hanna kauwde op haar lippen. Ze twijfelde. Ook zij werd destijds gegrepen door de poëzie van de vurige dichter, hetgeen de deceptie van zijn laatste optreden bij haar alleen maar groter had gemaakt. ‘Nou goed dan,’ zei ze uiteindelijk. ‘Ik heb toch niet veel meer te verliezen. Kom maar langs. Donderdag over twee weken, start om half negen. Zorg zelf voor reclame in de kranten en op Facebook enzo. Onder de voorwaarde dat je voorzichtig doet met de drank en dat je je kleren aanhoudt.’
Jack dacht even na. ‘Dat komt perfect uit,’ zei hij. ‘De avond erna ben ik in Winsum, voor de aftrap van het Vogelfestijn. Ik heb geen idee hoe mijn agenda er daarna uitziet. Dus donderdag over twee weken gaat lukken.’
En zo was Jack die donderdagavond weer op het podium van De Rauwe Reiger beland, vele jaren na zijn laatste optreden aldaar.
Hij nam, zittend op het podium, een slok whiskey en keek op zijn telefoon. Twintig over acht. Hij keek het zaaltje in. Achterin, in een hoekje, zag hij twee mensen zitten. Een man en een vrouw, zo leek het. Door het podiumlicht kon hij hun gezichten niet goed zien.
Jack stapte van het podium af en liep naar de bar, om voor de start van het optreden nog even zijn glas te laten bijvullen door Hanna.
‘Valt me nog mee,’ zei Jack. ‘Tel ik nou twee mensen in het publiek?’
Hanna keek verbaasd. ‘Twee? Ik dacht niemand. Ik heb niemand binnen zien komen.’
Jack glunderde. ‘Echt, achterin zitten twee mensen. Nou, het is een begin!’
Hanna kwam achter de bar vandaan en liep het zaaltje in om te zien wie de gasten waren. Even later kwam ze hoofdschuddend terug. ‘Vanmiddag was hier de uitvaart van Luuk Douwsma,’ zei ze. ‘Je weet wel, Leipe Luuk uit Leens. Die mensen achterin de zaal waren daar ook bij. Volgens mij zijn ze familie van Luuk. Ze zijn in slaap gevallen. Dat moet aan het einde van de plechtigheid zijn gebeurd, rond vijf uur vanmiddag bij het wegdragen van de kist.’
Jack keek weer op zijn telefoon. ‘Nou, als je het goed vindt, begin ik nu gewoon hoor. Misschien druppelt er gaandeweg nog wat publiek binnen. Als die mensen achterin de zaal door mijn voordracht wakker worden, hebben ze de voorstelling van hun leven. Ik beloof het.’
‘Dat is goed,’ zei Hanna. ‘En gelukkig kun je dit keer niet een hele zaal vol mensen shockeren,’ voegde ze er met een knipoog aan toe. ‘Het blijft bij hooguit twee.’
Precies om half negen begon Jack aan zijn voordracht. Hij begon een stevig gedicht over de ellende van de aardbevingen en het feit dat de Groningers aan hun betreurde lot waren overgelaten.
Hanna zuchtte diep. Het was een zucht van opluchting. Ze sloot haar ogen en luisterde met plezier naar Jacks stem. Dit kwam weer een beetje in de buurt van de oude Jack, dacht ze. De Jack zoals hij aan het begin van zijn carrière was.
Bij de vierde strofe aangekomen verhief Jack zijn stem, om luid en scherp en met de nodige armbewegingen een door een aardbeving knappend kozijn na te bootsen. De mensen achter in de zaal werden daardoor ruw uit hun diepe slaap gerukt. Het stel, een oudere man en een oudere vrouw, keek verschrikt op. Nadat ze zich weer herinnerden waar ze waren, keek de vrouw naar het podium, waar ze Jack zag staan. Plots begon ze te wijzen en te krijsen.
‘Henk! Henk!’ riep ze tegen haar echtgenoot. ‘Daar staat die kerel van toen! Het is niet te geloven! De man die zonder kleren op een tafel sprong toen we onze culturele avond hadden! Red me Henk! Haal me hier weg! De duivel is terug!’
Snel pakte Henk zijn vrouw bij de arm en sleurde haar het zaaltje uit. Bij de bar gaf de man Hanna een intense, afkeurende blik. ‘Ik zal bij de gemeente pleiten voor de sluiting van jouw zaak!’ riep hij. ‘In Ulrum is geen plaats voor deze losbandigheid!’
Voordat Hanna iets terug kon zeggen, was het stel de zaak al uitgerend.
Hanna voelde woede opkomen. ‘Zie je wel!’ riep ze nijdig. ‘Een olifantsgeheugen!’
