31. De Ommelander Mars

Een paar dagen nadat de man met de wilde haardos en de vettige baard in de zeemanskroegen van Lauwersoog had gesproken over de Zeven Plagen van Groningen, begon het te gonzen in de kleine vissersplaats. De mensen die de man in het bruine corduroy pak hadden horen spreken, of anderen erover hadden gehoord, begonnen elkaar op te zoeken om over zijn toespraken te praten. Meer en meer raakte men in de ban van de boodschap en de boodschapper. Wie was hij? Waar kwam hij vandaan? Waar ging hij naar toe? Was het iemand van de kerk? Hoorde hij bij de politiek? 

Nadat Groningen weer eens door een stevige beving was getroffen en de lokale kranten opnieuw bol stonden van de mogelijke komst van kerncentrales en munitieopslag, wist menigeen het zeker: de man wist waarover hij sprak en hij was gekomen om de Groningers te waarschuwen voor nog meer ellende dan enkel de gasbevingen. 

Met een blik op de andere door hem aangekondigde plagen – de komst van een springstoffenterrein, de opslag van kernafval en de aankondiging van het massatoerisme – was voor velen uit Lauwersoog wel duidelijk dat Groningen verdoemd was. Onder de donkere wolken scheen echter al snel een flinter hoop. Want voorzichtig fluisterde men: zou de man Groningen niet alleen willen waarschuwen, maar ook willen redden? Zou hij Groningen van al het huidige en toekomstige leed kunnen verlossen? 

Drie personen uit Lauwersoog en omgeving, een oude stuurman, een domineeszoon en een boerendochter, besloten de man te gaan zoeken en hem te gaan volgen. Niet op social media – daar was hij ook niet te vinden – maar in het echt. Ze waren diep geraakt door zijn relaas over de Zeven Plagen en wilden hem zo veel mogelijk bijstaan op zijn missie, ook al waren de precieze details daarvan nog verre van duidelijk.

Na enkele dagen zoeken, troffen ze hem nabij de Rabenhauptkazerne bij het Lauwersmeer, op de kruising tussen de Marneweg en de Strandweg. Hij zat in de berm, gebogen over een klein gasstelletje met daarop een pannetje met iets dat leek op groentesoep. Hij zag er moe en lusteloos uit. 

‘Ik ben uitgeblust,’ zei hij tegen de drie uit Lauwersoog, die hem voorzichtig hadden benaderd. ‘Ik krijg de brander niet aan en de soep niet heet. Ik waarschuw iedereen die ik zie voor de Zeven Plagen die Groningen overkomen. Maar het volk lijkt ziende blind en horende doof. Hoe zorg ik dat het vuur gaat branden en gaande blijft, zolang het moet?’ 

Ronneke, de praktisch ingestelde jongste dochter van boer Rienkema, stapte voorzichtig naar voren en haalde een aansteker uit haar spijkerbroek. ‘Soms heeft het de helpende hand van vrienden nodig,’ zei ze zacht. ‘Mag ik?’ De man aarzelde eerst, maar liet het uiteindelijk toe. Ronneke ontstak de gasbrander en even later pruttelde de soep, een heerlijke geur verspreidend. 

‘Wij zullen u helpen het woord te verkondigen,’ zei Siebrand, de zoon van dominee Lutgenberg uit Lauwersoog. ‘Wij zullen daarbij zorgen dat u wordt gevoed en wordt beschermd.’ 

Pelle, de oude stuurman, keek in de lucht, die half bewolkt op hen neerkeek. ‘Wij zullen u veilig brengen waar u maar wenst te gaan,’ zei hij. ‘Groningen zal uw boodschap luid en duidelijk te horen krijgen. Wij zullen onder uw leiding de ogen van de Groningers openen en hun oren wassen, opdat zij zullen zien en luisteren.’

De man met de wilde haardos en de vettige baard kreeg tranen in zijn ogen en een glimlach op zijn lippen. ‘We delen de soep en beginnen vandaag nog,’ zei hij. ‘Laat jullie voertuigen staan en loop straks met mij mee naar Zoutkamp, om de mensen daar voor te lichten over de Zeven Plagen. Daarna gaan we door naar Niekerk, Houwerzijl, Electra en Lammerburen. En verder. En nog verder. Het woord zal zijn weg vinden door de hele provincie. Lieve mensen: vandaag beginnen we een historische mars om Groningen te redden. Anders is het binnen tien jaar gedaan met het Groningerland. Niets zal anders meer overeind staan. We moeten de uitbuiting zien te stoppen. We gaan een toekomst creëren voor onze mooie provincie.’

En zo gingen de vier op pad, om de Groningers te leren over de Zeven Plagen en om de mensen te bewegen het tij van de ondergang te keren. In ieder dorp dat werd bezocht werden toespraken gehouden, waarna diverse mensen zich bij hen aansloten om gezamenlijk op te trekken naar het volgende dorp. Gestaag groeide de groep Groningers die meeging op de tocht, die in de media al snel de ‘Ommelander Mars’ werd genoemd. 

Tegen de tijd dat ze via Oldehove, Barnwerd, Den Ham en Aduard het dorpje Dorkwerd hadden bereikt, vlakbij de stad Groningen, bestond de groep uit zo’n honderd personen. 

De man met de wilde haardos en de vettige baard was vermoeid geraakt en moest rusten. Rondom het kerkje van Dorkwerd sloegen alle deelnemers aan de mars daarom hun kamp op, in afwachting van het vervolg van de missie.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *