9. Buurten bij Bykema

Bent Bykema hing languit in de oude aftandse rookstool in de woonkamer van de Bykemaheerd. De oude boer had een deken om zijn bovenlijf geslagen. Een tweede lag over zijn schoot. Het was koud in het voorhuis en het rook er muf. De houtkachel was het hele najaar nog niet aan geweest. Pas als het zou gaan vriezen, zou Bykema er een houtblok aan wagen. Zo lang hij zelf niet klaagde, was het goed. Hij had immers kind noch kraai.

Boven hem hing een schamel lampje dat een mager schijnsel gaf. Het was tegen half twaalf in de avond. Buiten was het winderig. 

Bykema was diep in slaap en snurkte. Naast hem, op een oud melkkrukje, stonden een leeg borrelglas, een fles kruidenbitter en een volle asbak bovenop enkele geopende brieven en een ansichtkaart. Voor hem, op de grond, stond een schaaltje waarop hij eerder die avond wat droge worst had gesneden. Hij had de laatste plakjes aan zijn Friese stabij Pybe gegeven. Ook die lag nu te slapen, in een rieten hondenmand naast zijn baas.

Zo ging het vrijwel elke avond. Na het avondeten, dat vaak niet veel om het lijf had, belandde hij in de stoel om de post te lezen. Daarna rookte hij een sigaar en werkte hij enkele borrels naar binnen met wat worst. Vervolgens viel hij al snel in een diepe slaap. Meestal werd hij rond een uur of twee in de nacht wakker om te plassen, waarna hij zijn bed opzocht om de rest van de nacht in door te brengen. 

Of ook deze avond volgens het vertrouwde stramien zou verlopen, was de vraag. Want tegenover Bykema, in een donkerbruine fauteuil van versleten buffelleer, zat Mascha Ikanova. In haar handen hield ze het oude hagelgeweer dat van Jens Boukema was geweest. Het wapen was geladen, schietklaar en op Bykema gericht. Mascha hield haar rechterwijsvinger op de trekker. Naast haar, op de grond, lag de deken waarin ze het geweer had meegenomen. Ze droeg zwarte schoenen, een zwarte broek, een zwarte winterjas en een rode, wollen muts.

De afgelopen weken was ze heimelijk Bykema’s gangen nagegaan en had ze de dagelijkse patronen in en rond de Bykemaheerd in kaart gebracht. Al snel was ze erachter gekomen dat Bykema de deuren die toegang gaven tot het voorhuis nooit op slot deed en dat hij vrijwel iedere avond alleen doorbracht, vanaf een uur of tien slapend in de rookstoel. Stabij Pybe bleek geen obstakel. De oude hond sloot al snel vriendschap met de vreemdeling die rond de boerderij zwierf, met dank aan enige snacks en wat zoete, Slavische woorden. 

Van Jens, die jammerlijk was omgekomen in de mestsilo, had Mascha begrepen dat Bykema hem bedrogen had, met als gevolg dat hij zijn bezit voor een veel te lage prijs had moeten verkopen. Mascha had diep nagedacht en hield Bykema uiteindelijk verantwoordelijk voor Jens’ dood. Ze had deze avond de Bykemaheerd betreden om wraak te nemen. Onversneden, ongeremde, onbelemmerde wraak. 

Jens had tegenover Mascha gespeculeerd dat ook de provincie bij de dubieuze gronddeal betrokken was. Daarbij was de naam Govert Draaiman gevallen, de gedeputeerde die verantwoordelijk was voor het provinciale grondbeleid. Het zou Jens niet hebben verbaasd als zou blijken dat Bykema zijn grond voor een hogere prijs had doorverkocht aan de provincie. Mascha had Draaimans naam genoteerd in een vaal, gelig boekje, onder die van Bykema.

Op het melkkrukje, deels onder de asbak, zag Mascha de ansichtkaart. Met de loop van het geweer op Bykema gericht stond ze voorzichtig op om de kaart te pakken, om daarna weer te gaan zitten. Met veel moeite fluisterde ze met een zwaar accent de woorden op de voorkant: ‘Groeten uit Den Haag’. Het plaatje op de kaart, een foto, zei haar niets. Het was een afbeelding van – wat leek – een groot, breed kasteel aan de rand van water. Ze draaide het kaartje om. Het was gericht aan ‘dhr. B. Bykema’. Links van de adressering las ze, zonder de woorden volledig te begrijpen: ‘Groen licht. Ik kan los. Groet, Govert.’ Het handschrift van de afzender was duidelijk en scherp. Mascha stak het kaartje in een binnenzak van haar jas.

Nog steeds was het wapen op Bykema gericht.

Zou ze zonder meer schieten? Of zou ze hem eerst wakker maken en hem laten bekennen voordat ze het hagelschot zou lossen? Moest een verdachte niet altijd het laatste woord worden gegund? Maar Bykema was geen verdachte, dacht Mascha. Hij is de dader. Hij is schuldig en het is tijd dat hij zijn verdiende straf krijgt. Oog om oog, tand om tand.

Wat had ze een goed leven kunnen hebben met Jens, dacht Mascha. Op zijn mooie boerderij in de polder. In haar gedachten had ze hun kinderen al vrolijk op blote voeten zien rondrennen op het erf. Bykema had al haar dromen laten verdampen.

Ze pakte het geweer stevig vast, zich schrap zettend voor de terugslag. Ze stond op het punt kracht te zetten op de trekker.

Pybe geeuwde en kwam moeizaam en kwispelend zijn mand uit. Hij liep naar Mascha en ging naast haar zitten. 

Mascha richtte de loop schuin omhoog en liet de kolf rusten op haar rechterdijbeen. Ze aaide Pybe op zijn kop. De hond moet het niet zien, dacht ze. Ze zette het wapen tegen de stoel, pakte wat snacks uit haar jaszak en leidde Pybe uit de woonkamer. Snel liep ze weer terug en sloot de deur. Bykema sliep rustig door.

Hoe moet dat straks met de hond, dacht Mascha. Die zal zijn baas moeten missen. Misschien moest ze hem meenemen, na het schot? Geen goed idee, dacht ze. Ze zou veel te veel opvallen met zo’n oude hond aan haar zij. Ach, ze zou na afloop voer voor hem neerzetten, de politie bellen met Bykema’s vaste telefoon en dan vertrekken. Iemand zou zich wel over Pybe ontfermen. Een iemand, hopelijk, met een schoner geweten dan Bykema.

Mascha richtte het geweer weer op Bykema, haar rechterwijsvinger op de trekker. 

Ze was nu al een uur in de Bykemaheerd, en begon de kou te voelen. De intense kilte. Ze rook de muffe, vochtige lucht, vermengd met de geur van sigaar. Ze keek rond in de kamer. Het was er kaal. Geen planten. Niets aan de muur, behalve oud en beschadigd pleisterwerk. Enkel dat ene lampje boven de stoel. Ze voelde het tochten langs haar benen. 

Ze bedacht zich dat ze Bykema nooit had horen lachen in de weken dat ze hem had geobserveerd. Hij blafte bevelen aan zijn knechten, zonder ook maar een moment plezier uit te stralen. Waarom hoorde ze nooit muziek, nooit een vrolijke noot? Waarom geen knapperend vuur in de kachel om de noordelijke winterkilte te verdrijven? Waarom leidde de rijke boer zo’n schraal leven?

Mascha keek nog eens goed naar de oude boer, snurkend in de stoel in de kou van de kale kamer. Ze begon zelf de eenzaamheid te voelen. Het gemis van Jens. Ze voelde een sterk verlangen naar een beter bestaan. Naar een rijker leven, zonder per se rijk te zijn. 

Als ze nu de trekker zou overhalen, zou ze Bykema eigenlijk uit zijn lijden verlossen, dacht ze. Het zou een genadeschot zijn op het slagveld van Bykema’s lege bestaan. Zou zijn straf niet veel beter passen als ze hem zou laten leven op deze akelige, zielloze plaats? 

Zo bleef ze een tijdje mijmerend zitten, starend naar de boer. Ze bekeek nog eens de ansichtkaart die ze had gepakt. ‘Groet, Govert,’ fluisterde ze.

Ze nam een besluit. Voorzichtig stond ze op. Ze liep naar de deur, opende die en haalde Pybe op. Ze legde wat snacks in de rieten mand en sloop de boerderij uit.

Buiten was het zacht gaan regenen. Mascha wikkelde het geweer in de deken en vertrok.

Ze liet Bykema achter, snurkend in zijn stoel. Tot aan zijn natuurlijke dood veroordeeld tot een armetierig leven in de harteloze treurnis van de Bykemaheerd. 

8. Drie dagen in Den Haag

De zon had zich al diverse weken niet laten zien. Het najaar was grijs en geruisloos overgelopen in de winter. Het aanhoudende grauwe weer drukte op menig persoon. Velen liepen somber rond in de led-verlichte dagen voor kerst, het hoofd diep neergebogen. 

Govert Draaiman, de Groningse gedeputeerde Economie, Mijnbouw en Grond, stapte op station Den Haag Centraal goedgemutst in de intercitytrein die hem rechtstreeks terug zou brengen naar Groningen. Het weer had geen vat op de bestuurder, zeker niet na de laatste dagen in Den Haag. De trein was ongewoon vol voor het tijdstip, maar dit deerde hem niet; in de eerste klas was voldoende ruimte. Het was negen uur in de avond.

Draaiman was blij gestemd, maar moe. Hij had drie intensieve dagen doorgebracht in Den Haag. Die dagen waren volgepropt met overleggen, lunches, diners en borrels. Het doel: zijn plannen voor de toekomst van de provincie Groningen voorzien van een nationale verankering. Want zonder medewerking uit Den Haag zou het niet lukken. Tevreden blikte hij terug. Hij had de belangrijkste spelers aan zijn kant. De juiste ministers, de juiste partijen en de minister-president. En, cruciaal: de topambtenaren van de ministeries die hij nodig had.

Zijn driedaagse campagne in Den Haag kende een lange, uiterst zorgvuldige voorbereiding. Niets kon aan het toeval worden overgelaten. In een relatief korte periode dienden de juiste personen op het juiste moment gesproken te worden, in de juiste volgorde en in de juiste omstandigheden. Onder zijn strakke en strenge regie was het gelukt. Zijn kleine team, bestaande uit zijn persoonlijke adviseur Britt Zuller en zijn woordvoerder Derk Tjam, had hard gewerkt om het mogelijk te maken. Hij zou ze voor de kerst nog met een fraaie bonus belonen. Heel soms had hij aan hun loyaliteit getwijfeld, omdat hij af en toe een aarzeling bij hen merkte. Een kleine vertraging. Draaiman schreef het maar toe aan hun relatieve jeugdigheid. Het was nou eenmaal een andere generatie waar hij mee samenwerkte.

Het Haagse licht stond nu op groen. En: de voor zijn plannen bedoelde grond in de Groningse Emmapolder was binnen. Het laatste benodigde stuk was onlangs gekocht van Bent Bykema, die het land had overgenomen van de koppige Jens Boukema. Draaiman had natuurlijk gehoord hoe Jens aan zijn einde was gekomen. Met veel te veel drank in zijn lijf gestorven in een mestsilo. Wodka, zo ging het verhaal. Bent Bykema had hem verzekerd dat hij niets met Jens’ dood te maken had gehad. Althans niet rechtstreeks. Draaiman geloofde hem. Toch was er iets vreemds aan de hand. Want wie had de hulpdiensten gebeld met de melding dat Jens in de silo was gevallen? Hij had te horen gekregen dat een vrouw in gebrekkig Engels de brandweer en de ambulancedienst had gealarmeerd. Maar niemand wist wie die vrouw was of waar ze was gebleven. Bykema had wel eens gehoord dat Jens een vriendin had uit het voormalige Oostblok, maar meer wist hij ook niet. Het zal, meende Draaiman; niets om te vrezen.

Draaiman had aan het begin van zijn Haagse rondgang vertrouwen gehad in een voor hem gunstige uitkomst, maar helemaal zeker kon hij daarvan niet zijn. De Haagse politiek was grillig, en in zijn ogen – zeker vergeleken met zo’n dertig jaar geleden – wat kinderlijk. Voor je het wist was er weer een ruzie ontstaan rond de politieke zandbak, breed uitgemeten in de sociale media met de nodige beledigingen en inhoudsloze oneliners. Als dat rondom zijn plannen voor Groningen zou gebeuren, dan kon hij de uitvoering wel vergeten. Zo moest het niet gaan. Hij moest zijn project kunnen lanceren als een voldongen feit. Goed voorbereid. Geen discussie vooraf. Helaas zouden er, als de besluiten formeel waren genomen, de nodige bezwaren worden ingediend en zou hij met zijn eigen ambtenaren vaak naar de Raad van State moeten om tekst en uitleg te geven, maar hij ging ervan uit dat dit vooral tijd zou kosten. Van uitstel zou geen afstel komen.

Het was Draaiman de afgelopen dagen in Den Haag steeds gelukt zijn grootste troef uit te spelen: de cruciale, monumentale rol die hij speelde in het zoveel mogelijk openhouden van de Groningse gasputten. Als iedereen riep: ‘Geen Gronings gas meer,’ dan was hij degene die het bij de juiste personen en instanties – ook in de provincie – toch voor elkaar kreeg dat de kleine velden open bleven. Zorgen om de veiligheid? Het was Draaiman die ooit, in een grijs verleden in een torentje in Den Haag, het woord ‘leveringszekerheid’ had bedacht. Is het niet de bedoeling dat in de Waddenzee gas wordt gewonnen? Het gaat toch gebeuren, als Draaiman wordt ingeschakeld. Hij opereerde steeds achter de schermen, in de schaduwen van de wandelgangen en in de beslotenheid van achterkamertjes.

Hij reisde al jaren rond om te zorgen dat het Groningse gas deed wat het moest doen: veel geld opbrengen. De staatskas spekken. Het was Draaiman die met enkele juristen ongekend ingewikkelde bestuurlijke structuren had bedacht, om de schadeafwikkeling zoveel mogelijk te frustreren. Draaiman verdeelde en Draaiman heerste, in nationaal belang, zowel buiten als binnen de provincie.

Sommigen vermoedden zijn kwalijke rol in het geheel, maar de meesten – de Groningers in het bijzonder – lieten zich al jaren door hem om de tuin leiden en gaven hem steeds het voordeel van de twijfel. Was het niet Draaiman die altijd voorop liep bij protesten tegen de gaswinning? Was het niet Draaiman die moedeloos zijn hoofd schudde op de publieke tribune, bij de Haagse gasdebatten? Was het niet Draaiman die de pers machteloos te woord stond als er weer een beving was geweest? Alles was zorgvuldig geregisseerd en perfect geacteerd.

Nu naderde zijn pensioen, en wilde hij zoals iedere bestuurder die er toe doet iets van hemzelf aan de wereld nalaten. Zijn unieke plan voor de provincie Groningen. Project Jupiter. Nooit had hij iets teruggevraagd voor zijn rol in de gaswinning. Een beloning als een benoeming tot burgemeester, commissaris van de koning of minister had hij steevast afgewezen. Maar nu was eindelijk de tijd gekomen om te incasseren. In de afgelopen drie dagen had hij zijn beloning veilig gesteld. Zeker: velen in Den Haag waren verbaasd geweest over zijn plannen. Menigeen had hem voor gek verklaard. Maar ze konden niet anders dan Draaiman zijn zin geven. Hij wist teveel, en zou het land destabiliseren als hij een boekje open zou doen over zijn rol. Hij was de spreekwoordelijke spin in het web. Om hem te laten zwijgen, en om hem te belonen, mocht hij zijn plannen gaan uitvoeren.

Tegen kwart voor twaalf stapte hij in Groningen uit de trein. Via de H.N. Werkmanbrug liep hij onder een donker, nachtelijk wolkendek naar het centrum, naar café De Witte Kraai. Daar wachtten Britt en Derk, met wie hij het succes zou vieren. 

7. Op de kwelder

Een snijdende noordoostenwind joeg over de kwelder boven Den Andel. Het was einde middag, half december. De koude winterzon zakte al weg.

Het barre landschap leek verlaten, maar aan de rand – bij de rijsdammen – waren diverse figuren zichtbaar op de hogere delen. Zeven wolven stonden bij elkaar, de koppen naar elkaar toegekeerd. Een eindje verderop stond een koppel schapen. Weer een stukje verder stond een oude vrouw met lang grijs haar te roeren in een kookpot, die aan een roestige driepoot boven een rokerig vuur hing. 

Uit de lucht kwam een zeearend, al snel gevolgd door een vale gier. Ze landden in de buurt van de oude vrouw, die nu takjes en kruiden aan het kooksel toevoegde.

De arend en de gier liepen rond in kleine cirkels. Daarna stonden ze stil.

‘Het evenwicht schuift,’ zei de arend. ‘De lijnen verdikken en de kleur is rood.’ De arend sprak met een diepe stem. Hij was al oud, voor zijn soort. Hij was geboren en getogen rondom het Grote Water in het westen. 

De vale gier kwam van ver, maar ze vloog al een tijdje rond in de noordelijke wereld. Ze kon beamen wat de arend had gezien en gevoeld. ‘Er is rampspoed voorspeld,’ zei ze. ‘In het oosten, daar waar de hoge wieken draaien.’

‘Kan het tij nog gekeerd?’ vroeg de arend, zich richtend tot de oude vrouw bij het vuur.

De oude dame gaf geen antwoord. Ze keek naar de gier en de arend, haar ogen nat van de tranen. De damp uit de kookpot rook naar verraad en verdriet.

De vale gier liet haar hoofd hangen. ‘Slachtoffers zijn daders geworden,’ zei ze zacht. ‘Vrienden zijn verworden tot vijanden. Ik heb het gezien, daar waar de torens zijn.’

‘Het land is een spons,’ zei de arend. ‘De laatste drup moet er uit.’ 

De vale gier knikte. ‘Maar de prijs van rijkdom is wanhoop. Geen weelde.’

De zeven wolven richtten hun koppen op. Ze hoorden iets. Ergens, ver weg, diende zich iets aan. Snel en soepel rende de roedel weg. Over de zeedijk, naar het zuiden. 

‘Dat is vreemd,’ zei de zeearend, de wolven nakijkend. ‘Ik had een ander pad verwacht.’

‘Misschien draait de wind,’ zei de gier. ‘Maar het onheil zal komen.’

Daarop vlogen de vale gier en de zeearend weg, loom en langzaam. 

De schapen bleven achter. Ze staarden naar de grond. 

Ook de oude vrouw bleef op de kwelder. Haar lange haren wapperden in de koude, scherpe wind. 

Ook als ze zou willen gaan, moest ze blijven. Want zij was de aarde: het land dat was, is en ooit of niet meer zal zijn.