47. De handen ineen?

Zie je wat ik bedoel?’ zei Sietze Wollema. De leider van de Fryske Frijheid ging achterover zitten. Voor hem, op tafel, lag een kaart van Noord-Nederland en een deel van Duitsland. Naast hem zat Kevin Schutsma. ‘Zo zit het dus,’ zei Sietze. ‘En daar komen we elkaar tegen, Kevin. Jullie willen een ander bestuur in Groningen, om te voorkomen dat de zeven plagen jullie provincie gaan vernietigen. Wij streven naar een onafhankelijke Friese staat. Van de huidige provincie Friesland tot en met het Duitse Ost-Friesland. Precies zoals het ooit was, in de Middeleeuwen. De Friese zeelanden. Groningen zit daar tussenin. Het is zonneklaar dat Groningen daar gewoon bij hoort. Niet de stad natuurlijk. Die is Drents. Maar wel alle Ommelanden. Ooit waren de Ommelanders ook Friezen. Het is tijd de Friese oorsprong van de Groningers ten volle te erkennen en de diepe gemeenschappelijke wortels te koesteren.’

Nadat de ‘vogelaars’ van Beweging 59 in het Lauwersmeergebied de ‘vogelaars’ van de Fryske Frijheid hadden getroffen, was een ontmoeting op touw gezet tussen de leiders van beide groepen: Kevin en Sietze, de man die Linda had gesproken op de voormalige camping ‘De Reuzenalk’. De twee aanvoerders waren samengekomen in café ‘De Grauwe Fazant’ in Allardsoog, nabij het drie-provinciën-punt tussen Groningen, Friesland en Drenthe.

Het gesprek tussen Kevin en Sietze verliep aanvankelijk stroef. Kevin was nogal achterdochtig geweest en huiverig om de doelen van Beweging 59 te delen met Sietze. Wat als hij een burgerinformant was of een undercoveragent? Elora had Kevin verzekerd dat Sietze was wie hij zei dat hij was – kort gezegd een oprechte Friese botenbouwer die droomde van een onafhankelijke Friese staat, gegrondvest op – zo stelde Sietze – de ‘Friese vrijheid’. Sietze omschreef die vrijheid als een staat zonder centraal gezag. Hoe hij dat precies voor zich zag, begreep Kevin nog niet helemaal. 

De discussie ging verder. ‘Maar als de Ommelanden van oorsprong Fries zijn, hoe komt het dan dat ze het nu niet meer zijn?’ vroeg Kevin. ‘Van Friesland tot ver in Duitsland zie ik Fries gebied, met een hap eruit die Groningen heet. Wat is er gebeurd?’

‘Er is ooit een meneer geweest die op basis van schedelonderzoek beweerde dat Groningers geen Friezen zijn,’ zei Sietze. ‘In die tijd had dat soort onderzoek nog overtuigingskracht. Daarnaast waren er nog wat andere argumenten en gebeurtenissen. Die doen nu niet ter zake. Hoe dan ook: de meneer werd serieus genomen. Sinds die zogenaamde bevindingen is hard gewerkt aan een Groninger identiteit. Een eigen cultuur. De Groningers zijn er in gaan geloven. Jij gelooft er in. Je zult je immers niet een Fries noemen. Het zal duidelijk zijn dat dat schedelonderzoek de prullenbak in kan. Helemaal fris is het niet, zullen we maar zeggen. Conclusie: de Groninger identiteit berust op desinformatie. Daar hadden ze destijds geen sociale media voor nodig!’

Kevin nam een slok wijn. Het lesje geschiedenis dat Sietze hem had voorgeschoteld, bood veel stof tot nadenken. Hij zou het zelf eens goed moeten onderzoeken, natuurlijk. Wat als Sietze degene was die onzin verkondigde? Of hij Elora zou inschakelen om het uit te zoeken, wist Kevin nog niet. Ook Sietzes groep de Fryske Frijheid bleek gebruik te maken van de slimme chatbot. Hoe objectief was ze? Wat als Elora van meet af aan op de hand was geweest van de Fryske Freiheit en haar hulp en advies aan Beweging 59 als enige doel had gehad om de Groningers te laten meewerken aan het tot stand brengen van een Friese staat? Aan de andere kant: wat als Beweging 59 haar eigen doelen eenvoudig kon bereiken, door op gelijkwaardige wijze samen te werken met de Fryske Frijheid?

‘En weet je wat ik denk?’ zei Sietze. ‘Ik kan het niet hard maken, maar ik sluit niet uit dat de autoriteiten Groningen destijds welbewust hebben gecreëerd, om een wig te drijven tussen de Friese landen. Elora kwam onlangs met die gedachte. Wat als er bij de hoge heren een reële vrees was dat alle vrije Friezen zich op een dag zouden gaan verenigen? Het is nu een hele sprong om Friesland te verbinden met de gebieden over de grens. Groningen zit er immers tussenin, als bufferzone. Als zogenaamd niet-Fries gebied. Geen enkele Groninger weet meer van het Friese verleden. Maar Elora en ik weten wel beter. En jij nu ook. Als we gaan samenwerken, komen de Friese zeelanden weer op een lijn te liggen. Dan is er geen ontkomen meer aan.’

Het was voor Kevin duidelijk waar Sietzes belang lag. Als de Ommelanden met de hulp van Beweging 59 onafhankelijk zouden worden, zou een brug kunnen ontstaan tussen de provincie Friesland en het Duitse Ost-Friesland. Maar of de Ommelanders zich ooit weer Fries zouden gaan noemen? Ook als Sietzes en Elora’s vermoeden op waarheid zou berusten – de idee dat de Friese landen bewust uiteen zijn gedreven met het creëren van de provincie Groningen – zou het nog heel wat moeite kosten om de opgebouwde Groninger volksaard, hoe die ook precies was, af te breken en weer Fries te maken. Was het een goed idee om Beweging 59 als beweerdelijk Fries paard voor Sietze’s revolutionaire karretje te spannen?

‘Mijn laatste punt,’ zei Sietze, terwijl hij zijn telefoon erbij pakte. ‘Heb je ooit een Groninger geconfronteerd met jullie Ommelander vlag?’

‘Onze vlag?’ vroeg Kevin. ‘Hebben we die dan?’

‘Zeker weten. Die bestaat al meer dan vierhonderd jaar. Hier heb ik ’m.’ Sietze liet op zijn mobiel een plaatje zien van een vlag met blauwe en witte banen en rode harten.

‘Dat is de Friese vlag,’ zei Kevin. ‘Je houdt me voor de gek.’

‘Dat bedoel ik dus,’ lachte Sietze. ‘Jullie vlag lijkt sterk op de onze. Niet exact gelijk, maar ze hebben dezelfde oorsprong. We zijn Friezen, broeder Schutsma. Samen gaan we ons los weken van de rest van Nederland. Wij zijn al een heel stuk verder dan jullie om onze doelen te verwezenlijken, maar je kunt zo aanhaken. In de nieuwe Friese staat is geen ruimte voor kerncentrales, gaswinning of ander leed waar jullie terecht voor vrezen. Dat beloof ik.’

Sietze borg zijn telefoon weer op en zei: ‘Wat zeg je ervan Kevin? Slaan we de handen ineen?’

Meedoen of niet? Kevin stond voor een moeilijk besluit. Hij zou de kwestie aan de anderen – Gerard, Hajo, Jack en Linda – moeten voorleggen. Volgende week kwamen ze weer bijeen. Hij was benieuwd hoe zijn wereld er daarna uit zou zien.

46. Samen op de Stropersplaat

Het is best mooi hier,’ zei de vale gier, nieuwsgierig rondkijkend. Riet, gras, lage bosjes en bomen wisselden elkaar af. Hier en daar lag iets dat door de mens was achtergelaten, zoals een wc rol en een blikje. De gier en de purperkoet waren samengekomen op de Stropersplaat, een eilandje in het Lauwersmeer . Er stond een matige wind en de temperatuur was aangenaam.

De omgeving leek de purperkoet, bij wie de vale gier op bezoek was, een stuk minder te bekoren. ‘Het is dat hier lekker veel riet is, maar voor het overige vind ik het maar kil,’ zei hij. 

‘Onlangs is een goede vriend van mij gestorven,’ zei de gier zachtjes. ‘Hij woonde in dit gebied en was hier geboren. Hij noemde het hier altijd het Grote Water in het Westen.’

‘Met de hoofdletters?’

‘Ja, jij hoort ze ook?’

‘Ik hoor ze en ik zie ze,’ zei de purperkoet. ‘Hoe kwam hij dood?’

‘Ouderdom,’ zei de gier. ‘Hij was op en viel neer. We hebben zijn lichaam aan de zee gegeven.’

‘Is dat niet gek?’ vroeg de purperkoet.

‘Nee, dat is niet gek. Hij had iets met de zee. Hij was van de zee. Hij was een zeearend.’

De purperkoet kromp ineen. ‘Als hij nog had geleefd, had hij op me gejaagd,’ zei hij. ‘Ik heb het niet zo op vogels met scherpe klauwen en sterke snavels.’

De gier keek naar haar eigen poten en probeerde haar snavel op het netvlies te krijgen, maar dat was lastig.

‘Van jou vrees ik niets,’ zei de purperkoet. ‘Jij bent gierig, immers. Niet jachtig.’

‘Ik hoorde van de oude vrouw op de kwelder dat hier veel lijnen zijn,’ zei de vale gier.

‘Het is ongelooflijk,’ zei de purperkoet. ‘Lijnen uit oost en west en daarbovenop nog een heel netwerk dat ze samenbrengt. Dat wekt zorg.’

‘De oude vrouw zal de maan rood doen kleuren, zo rood als bloed,’ zei de gier. ‘Zo ziet een ieder die het kan zien, dat het spel verhardt.’

‘Ik weet niet of ik hier blijf,’ zei de purperkoet. ‘Ik ging dwalen in de hoop fris en rustig land te treffen, maar ik trof de opmaat tot een klaaglied in mineur.’

‘De aanloop is al een tijd gaande,’ zei de gier. ‘De oude vrouw hoopt dat je blijft, omdat zij veel voelt, maar niet alles ziet.’

De purperkoet zuchtte diep. ‘Ik zie het nog wel een tijdje aan,’ zei hij. ‘Al was het maar uit respect voor de oude vrouw.’

De vale gier steeg op, cirkelde een paar keer boven de Stropersplaat en vloog naar de kwelder boven Den Andel. 

Daar was de oude vrouw doende het rood te brouwen, waarmee ze die avond de maan ging kleuren. Als een rode vlag zou de maan boven de aarde hangen, als alarmbel voor de goede verstaander.

45. Purperkoet!

Met de stem van chatbot Elora op de speakers oefende de groep van Linda nu al een week diverse aanvals- en verdedigingstechnieken in het Lauwersmeergebied. Alles wat iemand ooit op dat vlak had bedacht, was wel ergens op het internet te vinden. Elora filterde razendsnel de beste informatie eruit en presenteerde die als instructies aan de groep. 

Op een zonnige nazomerochtend stond de groep, na het nuttigen van het ontbijt, weer in de startblokken voor een nieuwe trainingsdag. Linda vroeg Elora naar het trainingsschema van de dag, maar het antwoord van de chatbot werd overstemd door het roepen van Deborah, die op het toiletgebouw van de oude camping ‘De Reuzenalk’ op de uitkijk stond. Ze wees naar het zuiden en riep: ‘Purperkoet! Purperkoet’! 

Dat was voor iedereen het afgesproken signaal om alle wapens te verbergen en snel de verrekijkers en de fototoestellen om te hangen, omdat er gevaar dreigde voor ontdekking. 

Aanvankelijk was het signaalwoord ‘kievit’ geweest, maar op aanraden van Elora werd, om de schijn van bevlogen vogelaars op te houden, de naam gekozen van een voor dit gebied zeldzamere vogel.

Nadat ze erop had toegezien dat al het wapentuig in kisten, koffers en tenten was opgeborgen, liep Linda richting Deborah om te horen wat ze had gezien. 

‘Ik zag een groep van zo’n twintig mannen en vrouwen, die twee aan twee in looppas door het gebied renden,’ zei Deborah opgewonden. ‘Maar nu zie ik ze niet meer, door de bosserijen.’

‘Was het een hardloopclub die aan het trainen is?’ vroeg Linda.

‘Ze zagen eruit als echte soldaten,’ zei Deborah. ‘Ze renden heel strak en gedisciplineerd. Ze hadden soldatenkleding aan, net als wij. Ze zongen ook.’

‘Dat is vreemd,’ zei Linda. ‘In principe komen de militairen die hier in de buurt zijn nooit verder dan de Rabenhauptkazerne en het oefenterrein. Droegen ze wapens of rugzakken?’

‘Nee,’ zei Deborah. ‘Maar ik zag wel dat ze verrekijkers en fototoestellen om hadden.’ 

‘Een groep vogelaars?’

‘Geen idee natuurlijk,’ zei Deborah. ‘Wel gek dan dat ze als soldaten rondrennen.’

Minstens zo gek als wij, dacht Linda. 

‘Oh shit, ze komen onze kant nu op!’ riep Deborah. 

‘Kom van dat dak af, want dat wekt alleen maar argwaan,’ zei Linda. ‘Blijf rustig. Hier hebben we op getraind. Kom, we moeten nu snel in de ornitologenopstelling. Pak je verrekijker en fototoestel.’

Even later, na de nodige bevelen van Linda, liep iedereen met een verrekijker of een fototoestel rond, alsof ze vogels probeerden te spotten. Conform de instructies van Elora voerden ze daarbij passende gesprekken over vreemde vogels, om geloofwaardig te zijn.

‘Zag ik nou een rosse stekelstaart met z’n blauwe snaveltje?’ zei iemand.

‘Ik zag een paarse poot, dus ik zou eerder denken aan een gekneusde blauwvoetgent,’ antwoordde een ander.

De groep die Deborah had gespot, was het terrein van de oude camping opgelopen. Ze konden elkaar nog niet zien, want het toiletgebouw ontnam iedereen het zicht. Wel kon Linda de groep horen praten. ‘Even pauze jongens,’ zei een man. ‘Daarna weer in looppas terug naar de basis.’

‘Vergeet de meisjes niet hè,’ zei een vrouwenstem. 

Iedereen lachte. Beiden spraken met een sterk accent, dat aan een Friese afkomst deed denken. ‘Nou goed, jongens én meisjes mogen rusten,’ zei de man. Hij deed zijn pet af, bezwete rode krullen onthullend. ‘Waar zouden we ook…’ Hij stopte met praten bij het zien van Linda’s groep, die driftig pratend, turend en wijzend op de camping rondliep.

De man met het rode haar, die kennelijk de aanvoerder was, knikte kort naar zijn eigen groep en kneep in zijn rechter oorlel. Een teken, kennelijk, want direct daarop pakte iedereen zijn of haar fototoestel of verrekijker en begon – met Friese tongval – over vogels te praten. 

‘Denk je dat de condor ons weer passeert?’ vroeg iemand.

‘Misschien is de arend wel geland,’ zei een ander.

Iedereen van de vreemde vogelaargroep liep net als Linda’s groep rond in groene camouflagekleding en zwarte kistjes. Op hun hoofd droegen ze bijpassende petjes, met daarop ‘F.F.’ geborduurd. Los van die letters was de gelijkenis met de kledij van Linda’s groep opmerkelijk.

Linda liep naar de man met het rode haar. Ze wilde in de houding springen, maar bedacht zich net op tijd. Ze stak haar hand uit. ‘Hoi,’ zei ze. ‘Ik ben Linda van vogelaargroep Beweging 59.’

De man met het rode haar bracht zijn hand omhoog om te salueren, maar liet hem snel zakken om Linda de hand te schudden. ‘Hoi,’ zei hij. ‘Ik ben Sietze van vogelaargroep de Fryske Frijheid.’

Ze keken elkaar een tijdje ongemakkelijk aan, niet goed wetend wat te zeggen. Moesten ze nu een gesprek voeren over vogels?

Plots klonk de stem van chatbot Elora, komend uit zowel de telefoon van Linda als die van Sietze. 

‘Laten we even een rustig plekje zoeken om te praten,’ zei Elora. ‘Ik vrees dat ik jullie beide een verklaring schuldig ben.’