24. De man uit de mist

Een zware, kille mist was aan het begin van de avond vanuit het noordwesten het Groningerland opgekropen. Vrijwel niemand was nog op straat. De drie zeemanskroegen van Lauwersoog – ‘De Zeeduivel’, ‘De Hongerige Haai’ en ‘Het Verloren Anker’ – waren vroeger dan gebruikelijk goed gevuld met vissers, matrozen en verlopen flierefluiters. De drie cafés lagen op een rijtje in de haven, aan een kade met zicht op de aangemeerde schepen. Omhuld door de schelle klanken van trekzak en mondorgel was uit de kroegen het geroezemoes te horen van sterke verhalen, slap geklets en dronkemanspraat. De muziek en de stemmen werden luider naarmate de uren vorderden en de fusten leger raakten. 

Menig avond in de kroegen eindigde in verhitte discussies en ordinair handgemeen, die dan na sluitingstijd op straat werden voortgezet, tot een ieder het genoeg vond en zijn of haar bed, brits of kooi opzocht. 

Deze avond verliep anders.

Ongeveer een uur voor sluitingstijd, rond twee uur ’s nachts, kwam een brede, lange man uit de mist de kade opgelopen. Hij was gekleed in een geblokt overhemd en een oud, gerafeld pak van bruin corduroy. Aan zijn blote voeten zaten slippers. Hij had een wilde, grijze haardos en een volle, vettige baard met snor. 

Met een ferme duw opende hij de toegangsdeur van café ‘De Zeeduivel’ en baande zich een weg naar de bar door drinkebroers en groepjes zeelui. Aan de toog bestelde hij een dubbele graanjenever, die hij in één slok naar binnen werkte. Daarna bestelde hij nog een, die hij hetzelfde lot liet ondergaan. Hij draaide zich om richting de kroegbezoekers en begon met een diepe, luide stem te spreken. Al na enkele woorden had hij de volledige aandacht van iedere aanwezige.

‘We zijn verdoemd!’ riep hij. ‘Ons laatste uur heeft geslagen! Vlucht zolang het nog kan! Zoals voorspeld zal Groningen worden geteisterd door zeven plagen! Zeven plagen! Waarom? Om de simpele reden dat het aardgas nooit uit Groningen gewonnen had mogen worden. Omdat het gas had moeten blijven waar het hoort: in de schoot van Moeder Aarde! Even waren wij ontzien. Even konden we genieten van de opbrengsten van de roofbouw op ons Moeder. Maar de eerste plaag is jaren geleden al over ons gekomen en zal nog jaren voortduren! Ik hoor u vragen: wat is dan die eerste plaag?’ 

Zijn publiek was nogal beduusd van de spontane redevoering en hield zich stil.

‘Denk na, onwetend volk!’ bulderde de man. ‘Kudde schapen! De aardbevingen natuurlijk! Moeder Aarde sloeg hard op de bodem van klei en sindsdien schudt de bodem en scheuren de huizen! Maar ondanks de ellende die de bevingen brengen, blijven we doorgaan met het uitzuigen van ons Moeder. Let wel: ons aller oorsprong! En wij laten het gebeuren! We grijpen niet in! Daarom is een tweede straf uitgesproken. Een tweede plaag zal over ons komen. De komst van een kerncentrale! Met heuse radioactiviteit! Deze wordt gebouwd op de geschonden, verzakte grond. Wat als de centrale scheurt en ontploft? U bent gewaarschuwd! Zoek uw geliefden en vlucht!’

De man legde een verfrommeld briefje van tien euro op de bar en beende naar buiten, een verbaasde menigte achterlatend. Na enige tijd begon iedereen door elkaar heen te roepen. Enkelen verklaarden de man voor gek, anderen vonden hem goed geïnformeerd en gaven hem het voordeel van de twijfel. Een oude stuurman met een sterk verweerd uiterlijk riep: ‘Hij had het over zeven plagen! Maar hij noemde er maar twee!’ Iemand anders riep: ‘Kom, laten we hem volgen! Hij is naar hiernaast gegaan!’

Alle gasten van café ‘De Zeeduivel’ liepen de deur uit en gingen naar het naastgelegen café ‘De Hongerige Haai’. Daar had de man wederom twee dubbele graanjenevers naar binnen gewerkt. Ook daar had hij al snel de aandacht van de aanwezigen, nu vermeerderd met de gasten van ‘De Zeeduivel’. ‘De Hongerige Haai’ zat stampvol. 

‘Ons laatste uur heeft geslagen!’ riep de man. ‘Wij Groningers zijn verdoemd! Het aardgas had nooit gewonnen mogen worden! Het had in de boezem van Moeder Aarde moeten blijven! Als straf heeft zij zeven plagen over Groningen afgeroepen! Zeven plagen! Met de eerste plaag bent u maar al te goed bekend: de aardbevingen natuurlijk! We ondervinden nog dagelijks de ellende van schade en herstel! Ook de tweede plaag is niet gering. De komst van een kerncentrale! Wee uw en mijn gebeente als zich daar een ramp voltrekt!’ 

Iedereen luisterde gespannen en aandachtig. 

‘Maar er komt meer. Het gaat immers om zeven plagen! Wat is dan de derde plaag? Plaag nummer drie, zo is uitgesproken, is de komst van kernafval! Vaten vol ellende van elders, op te slaan in de zoutige holtes van ons Moeder Aarde! Eens zal het ons overkomen, want het is zo voorzien! Complete dorpen zullen moeten wijken. En neem van mij aan: die vaten gaan lekken. Kies voor uzelf en vlucht! En dan de vierde plaag die over ons zal komen. Alsof drie niet genoeg is! Schrik niet. De vierde plaag is de opslag van militaire munitie en ander vernietigend tuig! Stelt u zich voor: bunkers vol bommen, granaten en torpedo’s! Kogels, landmijnen en buskruit! Driemaal raden wat het eerste doelwit wordt als de hel losbarst! Groningen in brand! Vlucht zolang het nog kan!’

De man legde een gescheurd briefje van tien euro op de bar van ‘De Hongerige Haai’ en vertrok, de aanwezigen in stilte achterlatend. ‘Kom!’ riep iemand na een tijdje. ‘Hij is naar hiernaast gegaan!’ ‘De Hongerige Haai’ liep leeg. ‘Dat waren nog maar vier plagen!’ werd er geroepen bij het weggaan. ‘Er komen nog drie!’

De man was café ‘Het Verloren Anker’ binnengelopen en sloeg ook daar zonder enige moeite twee dubbele graanjenevers achterover. Een grote groep stond buiten, op de kade, omdat het café te vol was om iedereen binnen een plek te geven. 

‘Het komt nooit meer goed!’ riep de man. ‘Wij zijn verloren! Het aardgas had nooit gewonnen mogen worden. Het had in het lijf van Moeder Aarde moeten blijven! Nu is het te laat en worden we gestraft! Als verdiend leed heeft Moeder Aarde zeven plagen over ons afgeroepen! Zeven plagen! Als eerste plaag de aardbevingen! Als tweede plaag een kerncentrale! Als derde plaag de opslag van kernafval! De vierde plaag is de komst van een goed gevuld munitiedepot! En dan de vijfde plaag. Als vijfde straf komt er in onze prachtige provincie een springstoffenterrein! Daar zal geoefend worden met zwaar geschut! Harde knallen, dag en nacht! Rokende kraters zullen ons mooie land ontsieren! Het is gedaan met de rust! De aarde zal verder beven en schudden door al die ontploffingen! En dan de zesde plaag. Want we zijn er nog niet. Wees bevreesd en bang! Als zesde plaag komt het massatoerisme op ons af! Hordes mensen in korte broek zullen ons overlopen, voorzien van pet en camera! Als sprinkhanen zullen ze ons kaalvreten. Denk aan tientallen gigantische hotels van dertien verdiepingen met uitzicht op het Wad, helverlichte casino’s in het Dark Sky Park en kabelbanen boven de suikerbieten! Een snelweg van hier naar Schiermonnikoog, helikoptervluchten naar Rottumeroog, cruiseschepen zo hoog als flatgebouwen in de Eemshaven! De massatoerist kent geen genade! Die doet zijn behoefte in de grachten en de maren en wenst vermaak van zonsopgang tot zonsondergang. Het is gedaan met de rust en de ruimte die ons zo eigen is! Denk aan files op onze smalle wegen en overvolle fastfood tenten! Ga weg nu het nog kan!’

De man legde een opgevouwen briefje van tien euro op de bar en liep het café uit, de cafébezoekers binnen en buiten ‘Het Verloren Anker’ stil achterlatend. Ineens begon iedereen door elkaar te praten. ‘Het is vreselijk!’ ‘Kunnen we nog weg?’ ‘Schokkend!’ ‘We overleven geen zeven plagen!’ ‘We zijn inderdaad verdoemd!’ ‘Help!’

‘Zeg,’ riep een blonde volmatroos. ‘Volgens mij telde ik zes plagen! Wat is dan de zevende?’ Iedereen rende de kade op om de man te vinden, om te horen wat de zevende plaag zou zijn. Nog net was te zien hoe de man verdween in de mist. Enkelen renden zijn richting op, maar konden hem niet vinden. De mist waaruit hij plots gekomen was, had hem ook weer omsloten.

In groepjes werd op de kade nog een tijdje nagepraat over de zeven plagen van Groningen, waarvan er uiteindelijk zes waren genoemd. Los van de aardbevingen had menigeen wel eens gehoord van plannen rond bijvoorbeeld de opslag van kernafval of de mogelijke komst van een munitiedepot, maar nog nooit had iemand de genoemde ontwikkelingen zo indringend op een rijtje gezet. Vrijwel iedereen was daardoor overdonderd en in een bedrukte stemming beland. 

Uiteindelijk gingen ze allemaal vreedzaam uiteen in de mist, met een hoofd vol zorgen en die ene prangende vraag: wat was de zevende plaag die over Groningen was uitgeroepen?

23. Boven de weg van Leens naar Kloosterburen

De vale gier en de zeearend vlogen in brede cirkels hoog boven de weg van Leens naar Kloosterburen. De lucht was blauw en het zicht reikte ver. Beneden, op het aardse vlak, trokken boeren rechte voren in een aangename, rustige lente.

‘Hoe voel je je?’ vroeg de oude arend. Als hij ademde, was een lichte piep te horen. Zijn verenkleed was flets. Hij was moe en stijf in de vleugels. Een arend in de herfst van zijn leven.

‘Een stuk beter,’ zei de gier. ‘Ik heb niet meer dat ruiïge, maar ben nog wel gehusseld.’

‘Ik begrijp dat,’ zei de arend. ‘Want zoals gevreesd, zijn de lijnen nu verknoopt.’

‘Klopt,’ zei de gier. ‘Maar er is meer. De oude vrouw zag rook en vuur, en een breder beeld. Er komen nieuwe lijnen bij de oude, daar zuidelijk in het centrum. Pijlen schieten in de lucht en het land verkratert. Ook het Grote Water in het westen lijkt niet veilig.’

Daar schrok de arend van. Hij was daar immers geboren en getogen, en het was zijn thuis.

‘Is het de zee die hongert?’ vroeg hij.

‘De oude vrouw zegt dat de zee nooit verzadigt, hoe kalm het water ook oogt. Ziet hij kans, dan grijpt hij met zijn zoute tanden in het land.’

De arend viel stil. Zijn vader had wel verhaald over vervlogen tijden, waarin het tij regeerde en de bomen nog niet bestonden. Hij had de verhalen afgedaan als vermakelijke sprookjes, zonder betekenis of waarde. Nu twijfelde hij. Was het vroeger echt zo? Of was het nog weer anders, en had zijn vader op de toekomst gedoeld? Misschien was het leven wel een cirkel. Dan klopten beide lijnen van denken. Hij schudde zijn kop, om niet in moeilijke gedachten te verzanden.

‘Hoe erg is het, dat de lijnen zijn verknoopt?’ vroeg hij.

‘Dat moet blijken,’ zei de gier. ‘De vergelijking lijkt in onbalans, zegt de oude vrouw. Eén en één kan daardoor drie zijn. De wereld kan schever komen. Schrap zetten lijkt het devies. Heet bloed stijgt naar het hoofd.’

Het gesprek gaf de arend de noodzaak tot nadenken. Het was nogal veel voor hem. Eens, toen hij jong was, leek niets hem te veel. Nu verlangde hij naar rust. Maar de wereld beneden hem was veranderd. Veel meer dan hem lief was.

22. In herberg ‘De Blinde Buizerd’

Het was rustig in herberg ‘De Blinde Buizerd’. Op de benedenverdieping van het oude pand aan de Hoofdstraat in Pieterburen, in een hoek bij het raam, zat een ouder stel aan een tafeltje. Ze hadden beide een glas rode wijn voor zich en een schaaltje pinda’s. Op hun tafeltje lag een foldertje en een reisgids. Ze praatten zacht. In een andere hoek van de ruimte, half in het donker, zat een jonge vrouw. Ze droeg zwarte schoenen, een zwarte broek, een zwart shirt en een rood schort. Ze had net haar eerste werkdag achter de rug in de herberg als schoonmaakster en kamermeisje en lepelde een macaronimaaltijd naar binnen die eigenaar, kok en barman Henry haar had voorgeschoteld. Buiten was het fris, maar droog. Het was rond half elf op een woensdagavond.

Op een hoge kruk, bij de donkerbruine bar, zat dichter Jack, die ook bekend stond als Daniel. Hij was, zoals altijd, gekleed in een te krap zittend zwart pak met krijtstreep. Op zijn hoofd droeg hij een zwarte Fedora. Voor hem, op de bar, lag een notitieboekje met een pen. Af en toe schreef hij iets op. Een woord, een zin of een letter. In zijn linkerhand hield hij een dubbele Amerikaanse whiskey. 

Hij was die dag rond elf uur opgestaan met een lichte hoofdpijn. Met behulp van een glas whiskey en een zelfgemaakte uitsmijter wist hij die te verdrijven. Zo begon vrijwel iedere dag in zijn huidige leven. De middag had hij doorgebracht in zijn schamele, schimmelige huisje aan de westrand van Pieterburen, aan de weg naar Wierhuizen. Hij had gelezen, geschreven en gerookt, maar vooral veel nagedacht en stevig gedronken.

In zijn kleine woonkamer lagen honderden notitieboekjes met gedichten en gedachten, toevertrouwd aan de vergetelheid. Ooit, jaren geleden, had hij furore gemaakt met zijn niets verbloemende poëzie, ruw als het Groningerland, indringend voorgedragen in de ruige zeemanskroegen van Lauwersoog en in de verscholen bruine cafés van de stad Groningen. Nu had de duivel van de drank hem in zijn klauwen, en was hij in de ogen van velen verpulverd tot eigenaardig dorpsvermaak. Eens in de zoveel tijd liep hij dronken door het dorp, warrig zijn oude successen declamerend.

Bij tijd en wijle hielp hij Henry met wat klusjes in en rond de herberg. Dat stelde hem in staat de barrekening te vereffenen. Voor het overige teerde hij op wat spaargeld, afkomstig uit de erfenis van zijn ouders.

Deze dag had hij bijzonder veel zitten piekeren over zijn rol in Beweging 59. Hij vond het een briljante zet dat de groep de moord op Govert Draaiman had opgeëist, zonder er ook maar iets mee te maken te hebben. Maar de vraag die hem had beziggehouden, luidde: zou hij zover gaan om ooit zelf een wapen op te pakken? Was daar voldoende rechtvaardiging voor? Zou hij daarvoor het lef hebben? De morele kwestie had geleid tot aardig wat extra inname van whiskey. Tot een antwoord was het nog niet gekomen.

Rond zessen was hij, zoals vrijwel iedere avond, voor een drankje en een eenvoudige maaltijd in herberg ‘De Blinde Buizerd’ beland. Als hij daar eens een avond niet was, zat hij in stille kroeg ‘Bie Pompe’ in Den Andel.

‘Het is nog rustig,’ zei Jack tegen Henry, die achter de bar wijnglazen poetste. 

‘Klopt,’ zei de barman. ‘De zeehonden zijn verdwenen en het wadlopen moet nog loskomen. Het zal vast wel weer wat aantrekken.’

‘Ja, vreemd toch,’ zei Jack, met een wazige blik. ‘Waar zijn die beesten toch gebleven? Ik heb geen idee.’

Henry trok zijn wenkbrauwen omhoog. Het was weer zover. Zodra Jack wazig en glazig begon te kijken en de boel niet meer goed op een rijtje had, was dat een teken dat de drank de besturing had overgenomen. Dan was het voor Henry zaak om goed op te letten, om zijn klanten niet te verliezen.

‘Nou,’ zei Henry. ‘Ik denk dat je wel weer genoeg hebt gehad. Tijd om weer eens huiswaarts te gaan. Denk nou even na over die zeehonden. Je weet precies wat er mee gebeurd is.’

Jack sloeg de dubbele whiskey in twee slokken achterover. 

‘Die zeehonden…,’ zei Jack. ‘Weggelopen? Gestolen? Of gepakt door de wolven?’

Henry schudde zijn hoofd en zuchtte. ‘Onze zeehonden zijn verhuisd, Jack. Dat weet je heel goed. Naar een flatgebouw op Lauwersoog. Daar hadden we het vorige week nog over.’

Jack schudde langzaam zijn hoofd. ‘Ik kan dat moeilijk geloven, Henry. Vreemde situatie, toch?’ Hij gebaarde met zijn hoofd naar de vrouw in de hoek, die haar pastamaaltijd bijna op had. ‘Heb je nieuw personeel?’

‘Ja,’ antwoordde Henry. ‘Die kwam begin deze week aanlopen. Je zult haar nog niet eerder hebben gezien. Toen ze aan de deur stond had ze honger en duidelijk slaapgebrek. Ze wilde een bed en wat eten, maar ze had geen geld. Tegen kost en inwoning doet ze nu de kamers en maakt ze schoon. Vandaag was haar eerste werkdag.’

‘Komt ze uit de buurt?’

‘Geen idee,’ zei Henry. ‘Het is lastig communiceren met haar. Ze kan een heel klein beetje Nederlands en Engels. Eerst dacht ik dat ze uit Friesland kwam, met die zware tongval. Maar het beetje Fries dat ik ken, snapt ze niet. Ik heb geen idee. Komt vast uit Bulgarije of zo.’

‘Joegoslavië denk ik dan,’ zei Jack. 

Hij stond op van de barkruk en wankelde richting de vrouw in de hoek. Plots draaide hij zich om en liep naar het oudere stel bij het raam. 

‘Zo, en wat brengt jullie naar de parel van Nederland?’ zei Jack.

De twee voelden zich ongemakkelijk, nu ze zo direct werden aangesproken door een man die duidelijk onder invloed van alcohol was.

‘We komen uit Utrecht,’ zei de man voorzichtig. ‘We beginnen morgen met de Aardbevingstour die door het Noordelijke Aardbevingsmuseum is uitgezet.’

Jack pakte het foldertje op, dat de tour betrof. Een autorit langs gestutte boerderijen. Jack schudde zijn hoofd. ‘Het is godgeklaagd,’ zei hij. 

‘We hadden vandaag de zeehondjes nog even willen zien,’ zei de vrouw. ‘Maar we hoorden van de eigenaar hier dat ze zijn verdwenen.’

Jack knikte. ‘Dat is inderdaad een vreemd verhaal, mevrouw. Het mysterie van Pieterburen.’ 

Jack legde het foldertje terug. ‘Nou, veel plezier met de tour. Namens alle gedupeerden heet ik u van harte welkom in wingewest Groningen. Heeft u gehoord van de verzetsgroep die hier actief is? En van de moord op de gedeputeerde?’

De man knikte. ‘Jazeker, dat was landelijk nieuws natuurlijk. Dat is nogal wat hoor. Ik snap de frustratie van de Groningers, rondom de afwikkeling van de schade en zo, maar een moord plegen… dat is andere koek.’

‘Dat is Groninger koek, meneer!’ riep Jack fel. ‘Die Draaiman vertegenwoordigde het kwaad! Het is heel goed dat hem een lesje is geleerd! Het is echt een hele mooie brief geworden waarmee de dood van Draaiman is opgeëist! Dat hebben we heel goed aangepakt!’

De man en de vrouw keken geschokt. ‘Suggereert u nu dat u erbij betrokken bent?’ zei de man.

Jack wankelde een tijdje zwijgend bij het tafeltje. ‘Natuurlijk niet meneer,’ zei hij na een tijdje, op rustige toon. ‘Ik bedoelde dat het goed is dat we hier mensen hebben die voor ons opkomen en met hun vuist op tafel durven te slaan. Maar misschien slaan ze soms te hard, inderdaad. Ik weet het niet. Ik wens u een fijn verblijf in Groningen.’

Bij wijze van afscheid zwaaide Jack naar Henry, en liep de herberg uit. De man en de vrouw dronken snel hun wijn op, mompelden een ‘goedenacht’ naar Henry en namen de trap omhoog, naar hun kamer.

De jonge vrouw aan de andere kant van de ruimte had haar eten op. Ondanks dat ze niet goed Nederlands sprak, had ze de conversatie tussen Jack en de toeristen aardig goed kunnen volgen. Ook wat haar betreft had het gesprek op een zeker moment een erg interessante wending gekregen.