28. Confrontatie bij ‘Het Sluishuis’

Jan Boonham hield van het Groninger Hogeland. De rust, de ruimte en de gemoedelijkheid pasten hem goed. Hij was opgegroeid in Warffum en had daar zijn schooltijd doorlopen tot en met het VWO. Na zijn rechtenstudie in Groningen was hij als jurist aan het werk gekomen bij de afdeling bezwaarschriften van de gemeente Amsterdam. Hij was toen nog jong en ambitieus en wilde graag wat van de wereld zien. Maar na een jaar of tien in het westen gewerkt te hebben, vond hij het genoeg. De constante drukte, in het werk en in de stad, begon hem tegen te staan. Hij realiseerde zich dat hij zich niet meer kon herinneren hoe de stilte klonk. En al vele jaren had hij nooit meer een nacht volledig doorgeslapen. De geuren van de stad maakten hem misselijk, vooral in de zomer. De mix van uitlaatgas en huisvuil werd simpelweg te veel voor hem.

Tot zijn vreugde zag hij zo’n tien jaar geleden een vacature van de noordelijke gemeente Wad & Klei, die een ervaren jurist zocht. Hij solliciteerde en werd aangenomen. Zijn vrouw Heleen en hun dochtertje Tullia volgden hem met tegenzin. Ze kwamen te wonen in een nieuwbouwwijk in Winsum. Het liefst had Jan een oud boerderijtje in het buitengebied gekocht, maar dat ging Heleen te ver. Haar oordeel was hard: ze wilde niet levend begraven worden in de desolate negorij van de Groninger Ommelanden. Jan had de zolder van het huis omgetoverd tot kantoorruimte en prees zich gelukkig met het feit dat hij vanuit het dakraam zicht had op de landerijen richting Onderdendam.

Ieder weekend, mits het weer het toeliet, pakte Jan zijn racefiets om rond te toeren op het Hogeland. Zo ook deze zaterdag. Het was fris, maar zonnig, met een stevige wind uit het noorden. Hij had besloten via een omweg naar Noordpolderzijl te fietsen, om daar in het oude café ‘Het Sluishuis’ – zijn meest favoriete horecaplek – een kopje koffie te drinken. 

‘Het Sluishuis’ was in de negentiende eeuw gebouwd als woning voor de sluiswachter, die de daar gelegen sluis tussen het Wad en het achterland bediende. Al snel runde de sluiswachter er een kroeg bij, die tot de dag van vandaag werd voortgezet door zijn nakomelingen. 

Het fietsen op de racefiets stelde Jan in staat zijn gedachten de vrije loop te laten, niet gehinderd door de beslommeringen van werk en gezin. De laatste weken dacht hij op zijn tochtjes veel na over de bomaanslag bij het NAM, het Noordelijk Aardbevingsmuseum in Winsum. Wie was tot zoiets in staat? In de nacht waarop dit gebeurde, vierde hij met zijn voetbalmaatjes van Marcia Blauw Wit een feestje in café ‘De Slikslee’ in het centrum van Winsum. Na de harde knal had hij drie mensen bij het museum zien weglopen en daarna in een oude auto zien wegrijden. Hierover had hij bij twee rechercheurs een verklaring afgelegd, nadat hij een bericht van de politie had gezien waarin getuigen werden opgeroepen zich te melden. Hij hoopte dat de daders snel werden opgepakt. Niemand zat hier te wachten op dergelijke stadse fratsen.

Aan het einde gekomen van de Zijlweg, de weg die naar ‘Het Sluishuis’ leidde, kreeg Jan de parkeerplaats bij het café in het zicht. ‘Mooi,’ dacht hij, terwijl hij de versnelling van zijn fiets een tandje lager zette. ‘Het is niet druk.’ Op de parkeerplaats stond maar één auto. Een oude gele Opel Ascona. Jan kreeg een ongemakkelijk gevoel bij het zien van het voertuig. Hij had niet bijzonder veel inzicht in merken en typen auto’s, maar deze leek verdacht veel op de auto waarin hij de personen had zien wegrijden na de aanslag op het NAM. Even overwoog hij het kopje koffie bij ‘Het Sluishuis’ te laten schieten en terug te keren naar huis. ‘Onzin,’ dacht hij. ‘Er rijden wel meer oude gele auto’s rond in Groningen.’

Hij liep het laatste stukje naar het café met de fiets aan de hand en plaatste zijn tweewieler in het fietsenrek. Bij het oplopen van het terras stopte hij. Tegen de schutting, beschut tegen de noordelijke wind die gemeen over de dijk joeg, zaten een man en een vrouw aan een tafeltje met een kopje cappuccino en een glas whiskey. De man droeg een lange zwarte jas, een broek met krijtstreep en een zwarte hoed. De vrouw droeg een zwarte broek, een zwarte jas en een rode muts. Beiden droegen een donkere zonnebril.

‘Moi,’ groette de man met de hoed.

Jan voelde zijn hart in zijn keel kloppen. Dit waren twee van de drie personen die hij bij het NAM, na de explosie, had zien weglopen. En zien wegrijden, in een oude gele auto. 

Diverse scenario’s speelden zich af in Jans hoofd. Zo zou hij het café binnen kunnen gaan en, zonder dat de twee het door hadden, de politie kunnen bellen. Dat zou het meest verstandige zijn. Hoe het dan precies zou aflopen, was onzeker, want aan de rand van het land kende de aanrijtijd van de politie een nogal hoog gemiddelde. 

Jan ging niet naar binnen. In plaats daarvan wees hij naar de twee bij de schutting en zei, op verrassend rustige toon: ‘Ik heb jullie eerder gezien. Jullie waren bij het Aardbevingsmuseum. Toen daar een bom ontplofte. Ik heb jullie, met nog iemand, na de ontploffing zien wegrijden. In die oude gele auto die hier op de parkeerplaats staat.’

De man met de hoed nam een slok whiskey en keek naar de vrouw. Daarna keek hij naar Jan. ‘Wordt het niet eens tijd de opticien te bezoeken?’ zei hij. ‘Wij hebben niets te maken met die bomaanslag.’

‘Ik heb het heel goed gezien,’ zei Jan. ‘De politie zit al achter jullie aan. Ik heb ze precies verteld wat ik toen heb gezien.’ 

De man met de hoed dronk zijn whiskey op en keek weer naar de vrouw. Beiden stonden op. Uit zijn broekzak haalde de man een briefje van tien euro en legde die onder het lege whiskeyglas. Daarna haalde hij uit de linker binnenzak van zijn jas een pistool en richtte die rustig op Jan. Uit reflex stak Jan zijn handen in de lucht. 

De man met de hoed schudde langzaam zijn hoofd, terwijl hij het pistool op Jan gericht hield. ‘Vergis je niet,’ zei hij. ‘De aanslag op het NAM was een goede daad. Het museum is een schaamteloos symbool van de uitbuiting van Groningen. Maar we keren het tij. Helaas gebeurt dat met schade.’

De man met de hoed vuurde vier kogels af. Twee raakten Jan in de hartstreek. Eén raakte Jan in de hals. De vierde miste en raakte een raam van het café, dat met een hoop gerinkel uiteen knalde. Jan zakte in elkaar en viel op de grond.

Even later reden de man en de vrouw – hun namen waren Jack en Mascha – met gierende banden van de parkeerplaats weg. Uit de uitlaat kwam een stinkende, blauwgrijze wolk. Ze raasden de Zijlweg af richting het zuiden en sloegen aan het einde rechtsaf, richting een ongewisse toekomst.

26. Bijpraten

Bang! Bang!’ riep Jack op z’n Engels. ‘Bang! Bang! De deuren eruit en de ramen kapot!’ 

De top van ‘Beweging 59’ was op een donderdagavond bijeen in stille kroeg ‘Bie Pompe’ in Den Andel voor de wekelijkse vergadering. Hoog op de agenda stond de recente explosie bij het NAM, het Noordelijk Aardbevingsmuseum aan het Boogplein te Winsum. Jack had zojuist in geuren en kleuren verteld hoe zijn cel de explosie had georganiseerd en uitgevoerd. Kevin Schutsma, de leider van de groep, was trots. ‘Het heeft geweldige media-aandacht opgeleverd,’ zei hij. ‘Ik zag van alles voorbijkomen. Inclusief prachtige foto’s. Met duidelijk onze naam op de ramen geschreven.’

‘Ja,’ zei Jack enthousiast. ‘Ik had een bus zwarte spuitverf bij de Bouwheld gekocht en in mijn mooiste handschrift ‘Beweging 59’ naast de ingang gespoten. Zo mooi! Bang!’

Het viel even stil. ‘Dat was dan misschien niet zo slim?’ vroeg Linda. ‘De Bouwheld zit hier in Winsum. De politie zal snel kunnen achterhalen of daar onlangs een bus zwarte spuitverf is gekocht. Geheid sta je bij het afrekenen op camera.’

‘Ja,’ zei Gerard. ‘En voor je het weet wordt het handschrift geanalyseerd. Dan zal blijken dat het van een lokale dichter met een drankprobleem is. Hoe stom kun je zijn?’ 

Gerard moest denken aan een liedje van Green Day. Bang! Bang! Gimme fame! Daddy’s little psycho and mommy’s little soldier! Hij was duidelijk geïrriteerd. Net als Linda vond hij het kopen van de verf in de lokale bouwmarkt erg dom. Ook het aanbrengen van de naam van de groep op de gevel van het NAM vormde wat hem betreft een groot risico. Daarbij kwam een knagende twijfel. De explosie bij het museum was een daad die, anders dan het onterecht opeisen van de moord op gedeputeerde Govert Draaiman, niet als een kwajongensstreek zou kunnen worden weggezet. Dit was het echte werk. Hij had eerder met Kevin en de anderen gesproken over de mogelijke aard van de acties van ‘Beweging 59’. Nu er geen gewonden waren gevallen, viel de actie van Jacks cel binnen de zelf gestelde grenzen van de groep. Maar wat als bijvoorbeeld een nachtwaker aanwezig was geweest? Het leek er niet op dat Jack en zijn kompanen met die kans rekening hadden gehouden. De explosie leek eerder een spontane, onbesuisde daad.

Kevin probeerde positief te blijven. ‘Het goede nieuws is kennelijk ook,’ zei hij met een brede glimlach, ‘dat we op dit moment zowaar één werkende cel hebben. Goed gedaan, Jack! Uiteraard is het niet de bedoeling, maar dat weet je, dat iemand van ons te weten komt wie deel uitmaakt van jouw cel.’

Jack schudde zijn hoofd en nam een slok whiskey. ‘Komt goed,’ zei hij. ‘Niemand zal te horen krijgen wie de bommenlegster was en of ze een vrouw was met ervaring. Ik heb haar leren kennen in ‘De Blinde Buizerd’ bij mij in Pieterburen, waar…’ 

‘Stop!’ riep Linda. ‘Dit willen we dus niet weten. Hou je verder stil hierover. Gelukkig weten we helemaal niets over het andere lid van je cel. Houden zo.’

Jack knikte. ‘Sorry. Inderdaad. Ik zal niets over hem zeggen.’

Gerard schudde zuchtend zijn hoofd. ‘Je hebt nu al weer veel te veel gezegd. Een hij is geen zij.’

Jack schudde zijn hoofd. ‘Dat weet je natuurlijk nooit!’

Hajo veerde op. ‘Weet je echt wel zeker dat niemand jullie gezien heeft? Winsum is in een doordeweekse nacht aardig uitgestorven natuurlijk, maar hoe zeker weet je dat er niemand rondliep? Er staan daar ook wat woningen in de buurt van het Boogplein. Je zult maar iemand hebben die last heeft van slapeloosheid en op dat tijdstip uit het raam staart.’

‘Er viel niet zoveel te zien hoor,’ zei Jack. ‘Ik droeg mijn zwarte broek met krijtstreep, mijn zwarte schoenen en mijn gebruikelijke lange zwarte overjas. En mijn zwarte Fedora natuurlijk.’ Hij klopte op de hoed, die voor hem lag. ‘Door de straatverlichting was goed te zien dat er eigenlijk niets te zien was, zo gezegd.’

‘Dat meen je niet!’ riep Linda. ‘Je droeg dus dezelfde kleren als altijd! Je had beter een witte broek met een muts kunnen dragen! Mensen kunnen je dus hebben herkend. Man, het straatlicht daar is net daglicht!’

‘De anderen hadden ook zwarte kleren aan,’ zei Jack. ‘De dame die de explosie regelde had een rode muts. Maak je niet druk, niemand heeft ons gezien.’

‘Maar dat weet je dus niet zeker,’ zei Gerard. ‘Waren de kroegen nog open in Winsum? Die liggen vlakbij het museum. Er kan volk op straat zijn geweest.’

‘Jongens, dit lijkt wel een verhoor! Volgens mij was ‘De Slikslee’ nog open, nu je het zegt. Op de achtergrond hoorde ik Hollandse hits. Dat is het enige wat ze daar draaien. Vreselijk! Nu ik er bij nadenk, herinner ik me dat ik bij het afgaan van de bom André Hazes hoorde. Welke was het ook alweer… iets met ja ik ben aan de beurt.’

Gerard wilde iets zeggen, maar hield zijn mond. 

‘Mocht iemand zich nog afvragen wat het getal 59 betekent, dan zou ik zeggen: de groep die 59 dagen bestaan heeft,’ zei Linda hoofdschuddend.

‘Laat dit voor iedereen een wijze les zijn,’ zei Kevin. ‘Wees uiterst voorzichtig bij acties. Zorg dat je uit de buurt blijft van mensen en camera’s. Plan alles tot in het detail. Opereer in het donker. Blijf nadenken.’

‘Hangen er camera’s bij het NAM?’ vroeg Hajo.

Jack dronk zijn whiskey op. ‘Ik heb ze niet gezien,’ zei hij. ‘Maar ik sluit niet uit dat ze er toch waren.’

Jacks antwoord leidde tot enig tumult. ‘Ik vind het echt tof wat je geflikt hebt Jack,’ zei Linda. ‘Maar je had je echt beter moeten voorbereiden. Misschien hebben we geluk, maar het was allemaal erg roekeloos.’

‘Eens,’ zei Kevin. ‘Er is echt een kans dat de politie je al op de hielen zit. Misschien is het slim dat je even een tijdje in de luwte blijft. Dat je ook hier een tijdje niet meer komt. Misschien moeten we ook als groep, wij vijven, even een tijd niet meer volledig bij elkaar komen. Maar bedenk daarbij: we moeten beslist niet met elkaar bellen. Het sturen van appjes is ook link. Niemand komt de inhoud te weten, maar de politie kan wel uitvinden met welk nummer iemand contact heeft gehad en wanneer.’

‘Misschien is het slim een nieuwe manier te vinden om met elkaar te communiceren,’ zei Linda. ‘Misschien kunnen we een lijst met codewoorden ontwikkelen, waarmee we ons kunnen uitdrukken. En dan bijvoorbeeld briefjes ophangen op het prikbord van een supermarkt als we elkaar iets willen meedelen. Ik verzin maar wat, bij de Supergoed in Uithuizen of zo.’

‘Ja, en misschien kunnen we dat combineren met advertenties in de huis-aan-huiskrant, ‘De Hoogelander’,’ voegde Gerard toe.

‘Goede plannen,’ zei Kevin. ‘Maar we moeten elkaar, tot we een nieuw systeem hebben, niet uit het oog verliezen. Ik stel voor dat Linda en Gerard gaan werken aan een codesysteem. Laten we over niet al te lange tijd toch maar even bijeenkomen, om dat dan te bespreken. Wat te denken van woensdag over drie weken, om half negen ’s avonds. Er is een kans dat de politie Jack op het spoor komt en zijn gangen nagaat. Voor je het weet komen ze uit bij ‘Bie Pompe’ en plaatsen ze hier stiekem afluisterapparatuur. Ik stel daarom voor dat we onze volgende afspraak op de Ommelander Zeedijk houden. In de open lucht. Laten we zeggen bij kilometerpaal 68, ten westen van de Klutenplas. Knappe jongen die de boel daar weet af te luisteren.’

‘Of meisje natuurlijk,’ zei Linda. 

Hajo, de barman van de stille kroeg, rolde met zijn ogen en zuchtte diep. ‘Als hier in ‘Bie Pompe’ wordt afgeluisterd, heeft de politie nog jaren werk door al die clubjes die hier vergaderen.’

‘Dat zou ook het einde van ‘Bie Pompe’ betekenen,’ zei Gerard. 

Hajo knikte langzaam. 

‘Goed,’ zei Kevin. ‘Woensdag over drie weken, half negen, paal 68 op de dijk. Alleen Linda, Gerard, Hajo en ik. We kunnen even niet riskeren dat Jack gevolgd wordt en dat we als club gefotografeerd worden of zoiets. We zullen een manier moeten vinden, ook al is het maar tijdelijk, om op een andere manier met Jack in contact te blijven. Eén van ons kan wel even een keer bij hem langs gaan om hem bij te praten.’

‘Ik vind het allemaal prima hoor,’ zei Jack. ‘Maar toch vind ik dat jullie overdrijven. Nou goed, ik hoor dan wel hoe we verder in contact blijven. Ik moet nu gaan.’

Jack stond op, plaatste zijn Fedora op het hoofd en liep richting de uitgang. Linda pakte haar rugtas en stond ook op. ‘Ik ga ook,’ zei ze. ‘Ik heb morgen een tentamen.’

Eenmaal buiten liep Jack naar zijn gele Opel Ascona. Linda liep hem achterna. ‘Jack, stop!’ fluisterde ze, voor hem net hoorbaar. 

Jack draaide zich om. ‘Wat is er?’ vroeg hij kribbig. ‘Ik snap dat de aanslag anders had gemoeten. Dat hoef je niet nog eens te zeggen.’ 

‘Daar valt niets meer aan te doen,’ zei Linda. ‘Maar je moet er wel mee verder. Je loopt nu risico. Een groot risico. Zorg dat je jezelf goed beschermt.’

‘Ja ja,’ zei Jack. ‘Ik ga in de luwte liggen. Ik sluit me wel op in mijn huis met een doos whiskey. Komt goed. Voorlopig zie je me niet meer.’ 

Linda keek om zich heen, stopte een hand in haar rugtas en toverde iets tevoorschijn, dat in een geblokt theedoek was gewikkeld. ‘Hier. Pak aan. Protectie.’

Jack keek Linda niet begrijpend aan. Hij nam het object van Linda over en sloeg voorzichtig het theedoek open. Een pistool. Snel sloeg hij het doek weer dicht.

‘Wat is dit?’

‘Een pistool, sufferd. Je bescherming. Morgen einde middag, na mijn tentamen, kom ik langs voor instructies. Ik neem dan ook patronen mee.’

‘Jezus Linda, hoe kom je hier aan?’

‘Ik heb het al een paar jaar. Niet geregistreerd. Overgenomen van een medekraker, die het uit België had gehaald. Een Walther. Kaliber .22. Licht in gebruik.’

‘Weet Kevin hiervan? Of Gerard of Hajo?’ vroeg Jack.

‘Nee. Als het niet meer nodig is, moet je het teruggeven. Gebruik het alleen als het echt moet. Alleen voor jouw bescherming en die van ons.’

Jack opende zijn auto en legde het omwikkelde pistool op de bijrijdersstoel. ‘Ok. Tot morgen dan,’ zei hij, terwijl hij achter het stuur kroop.

‘Tot morgen.’

Linda stapte op haar mountainbike en reed weg richting Sauwerd. Jack startte zijn Opel en reed pruttelend naar Pieterburen. 

De wind draaide van west naar noord. Het werd merkbaar kouder.