33. Afscheid bij laagwater

Dertien vale gieren stonden in een ruime kring rond het ontzielde lichaam van de oude zeearend, op de kwelder boven Den Andel. Ze waren gekomen om hem de laatste eer te bewijzen. Het was avond, rond een uur of zes. Het had gedurende de dag geregend en gewaaid. Nu viel de wind weg en trok de lucht langzaam open, een flauw zonnetje openbarend. 

Buiten de kring, op een meter of vijf verwijderd, stond de oude vrouw van de kwelder. Ze huilde zacht en mompelde klanken en woorden van lang geleden. 

De arend lag op zijn buik. Zijn vleugels lagen gespreid op de grond, alsof hij de aarde probeerde te omarmen. Zijn kop was naar het westen gekeerd. Hij was de dag ervoor gestorven, in de middag, tijdens een huiswaartse vlucht.

Een van de gieren stapte naar voren en pikte aan een veer op zijn rug. Hij werd sissend door de anderen tot de orde geroepen. 

Een andere vale gier, degene die al maanden rond vloog boven het Groningerland en de oude arend op haar vele tochten had leren kennen, stapte naar voren.   

‘Samen waren we één,’ zei ze zacht. ‘Samen brachten we de lijnen in kaart. Wat hij zag, voelde ik aan, en andersom. Hij twijfelde wel eens. Dan uitte hij diepe gedachten over oorzaak en gevolg. Zinvolle denkstromen, want ik twijfelde ook. Hij voelde zich al een tijdje niet zo goed. De seizoenen waarin hij kon vliegen, raakten op. Of dit door de vele lijnen kwam, of dat de diepe kleuren het hebben versneld, is ongewis. Ik zal hem deerlijk missen, als een nest waarin het veilig schuilen is.’

Het viel stil. Af en toe stapte een gier naar de arend, overmand door instinct en nieuwsgierig naar het kadaver. De onbandige werd steevast teruggefloten; het was niet de bedoeling de arend als avondmaal te nuttigen.

De oude vrouw van de kwelder stapte voorzichtig in de kring. Ze knielde bij de arend en aaide het stijve, koude lichaam. 

Ze schoof haar dunne, bottige handen onder zijn vleugels en tilde hem op. Met de arend in haar armen liep ze langzaam naar het noorden, richting de waterlijn. De vale gieren volgden haar, onhandig lopend over de kwelder.

Bij de rand van het land aangekomen, stapte ze tot haar knieën in de zee en legde de arend met een voorzichtig duw in het water. Het was eb. De arend zakte langzaam naar beneden, terwijl hij door de zee werd meegenomen. 

Toen het lichaam niet meer zichtbaar was, vlogen de vale gieren weg, richting het zuiden.

De oude vrouw bleef alleen achter op de kwelder. Ze zou zijn scherpe ogen en zijn unieke perspectief sterk gaan missen.

32. Nieuws!

Gewapende overval tankstation Westernieland

WESTERNIELAND – Afgelopen donderdagavond is in het Groningse Westernieland een tankstation overvallen. De politie is op zoek naar twee verdachten.

De overval vond donderdag vlak voor sluitingstijd plaats. De politie meldt dat rond 20:45 een tweetal gewapende en gemaskerde personen naar binnen gingen en een aanwezige medewerker hebben bedreigd met een vuurwapen. Er was verder niemand anders aanwezig. Of de overvallers geld hebben buitgemaakt, is onbekend.

De politie is op zoek naar een man en een vrouw. De man droeg een lange zwarte jas, een zwarte broek met krijtstreep en een gleufhoed. De vrouw was in het zwart gekleed en droeg een rode muts. Beiden droegen mondmaskers en hebben een lichte huidskleur. De overvallers reden weg in een gele Opel, type Ascona, die een opmerkelijk pruttelend geluid maakte en blauwe rook verspreidde. De politie vraagt direct contact op te nemen als de verdachten of de auto worden gezien. De politie adviseert in geen geval zelf actie te ondernemen richting de verdachte personen.

31. De Ommelander Mars

Een paar dagen nadat de man met de wilde haardos en de vettige baard in de zeemanskroegen van Lauwersoog had gesproken over de Zeven Plagen van Groningen, begon het te gonzen in de kleine vissersplaats. De mensen die de man in het bruine corduroy pak hadden horen spreken, of anderen erover hadden gehoord, begonnen elkaar op te zoeken om over zijn toespraken te praten. Meer en meer raakte men in de ban van de boodschap en de boodschapper. Wie was hij? Waar kwam hij vandaan? Waar ging hij naar toe? Was het iemand van de kerk? Hoorde hij bij de politiek? 

Nadat Groningen weer eens door een stevige beving was getroffen en de lokale kranten opnieuw bol stonden van de mogelijke komst van kerncentrales en munitieopslag, wist menigeen het zeker: de man wist waarover hij sprak en hij was gekomen om de Groningers te waarschuwen voor nog meer ellende dan enkel de gasbevingen. 

Met een blik op de andere door hem aangekondigde plagen – de komst van een springstoffenterrein, de opslag van kernafval en de aankondiging van het massatoerisme – was voor velen uit Lauwersoog wel duidelijk dat Groningen verdoemd was. Onder de donkere wolken scheen echter al snel een flinter hoop. Want voorzichtig fluisterde men: zou de man Groningen niet alleen willen waarschuwen, maar ook willen redden? Zou hij Groningen van al het huidige en toekomstige leed kunnen verlossen? 

Drie personen uit Lauwersoog en omgeving, een oude stuurman, een domineeszoon en een boerendochter, besloten de man te gaan zoeken en hem te gaan volgen. Niet op social media – daar was hij ook niet te vinden – maar in het echt. Ze waren diep geraakt door zijn relaas over de Zeven Plagen en wilden hem zo veel mogelijk bijstaan op zijn missie, ook al waren de precieze details daarvan nog verre van duidelijk.

Na enkele dagen zoeken, troffen ze hem nabij de Rabenhauptkazerne bij het Lauwersmeer, op de kruising tussen de Marneweg en de Strandweg. Hij zat in de berm, gebogen over een klein gasstelletje met daarop een pannetje met iets dat leek op groentesoep. Hij zag er moe en lusteloos uit. 

‘Ik ben uitgeblust,’ zei hij tegen de drie uit Lauwersoog, die hem voorzichtig hadden benaderd. ‘Ik krijg de brander niet aan en de soep niet heet. Ik waarschuw iedereen die ik zie voor de Zeven Plagen die Groningen overkomen. Maar het volk lijkt ziende blind en horende doof. Hoe zorg ik dat het vuur gaat branden en gaande blijft, zolang het moet?’ 

Ronneke, de praktisch ingestelde jongste dochter van boer Rienkema, stapte voorzichtig naar voren en haalde een aansteker uit haar spijkerbroek. ‘Soms heeft het de helpende hand van vrienden nodig,’ zei ze zacht. ‘Mag ik?’ De man aarzelde eerst, maar liet het uiteindelijk toe. Ronneke ontstak de gasbrander en even later pruttelde de soep, een heerlijke geur verspreidend. 

‘Wij zullen u helpen het woord te verkondigen,’ zei Siebrand, de zoon van dominee Lutgenberg uit Lauwersoog. ‘Wij zullen daarbij zorgen dat u wordt gevoed en wordt beschermd.’ 

Pelle, de oude stuurman, keek in de lucht, die half bewolkt op hen neerkeek. ‘Wij zullen u veilig brengen waar u maar wenst te gaan,’ zei hij. ‘Groningen zal uw boodschap luid en duidelijk te horen krijgen. Wij zullen onder uw leiding de ogen van de Groningers openen en hun oren wassen, opdat zij zullen zien en luisteren.’

De man met de wilde haardos en de vettige baard kreeg tranen in zijn ogen en een glimlach op zijn lippen. ‘We delen de soep en beginnen vandaag nog,’ zei hij. ‘Laat jullie voertuigen staan en loop straks met mij mee naar Zoutkamp, om de mensen daar voor te lichten over de Zeven Plagen. Daarna gaan we door naar Niekerk, Houwerzijl, Electra en Lammerburen. En verder. En nog verder. Het woord zal zijn weg vinden door de hele provincie. Lieve mensen: vandaag beginnen we een historische mars om Groningen te redden. Anders is het binnen tien jaar gedaan met het Groningerland. Niets zal anders meer overeind staan. We moeten de uitbuiting zien te stoppen. We gaan een toekomst creëren voor onze mooie provincie.’

En zo gingen de vier op pad, om de Groningers te leren over de Zeven Plagen en om de mensen te bewegen het tij van de ondergang te keren. In ieder dorp dat werd bezocht werden toespraken gehouden, waarna diverse mensen zich bij hen aansloten om gezamenlijk op te trekken naar het volgende dorp. Gestaag groeide de groep Groningers die meeging op de tocht, die in de media al snel de ‘Ommelander Mars’ werd genoemd. 

Tegen de tijd dat ze via Oldehove, Barnwerd, Den Ham en Aduard het dorpje Dorkwerd hadden bereikt, vlakbij de stad Groningen, bestond de groep uit zo’n honderd personen. 

De man met de wilde haardos en de vettige baard was vermoeid geraakt en moest rusten. Rondom het kerkje van Dorkwerd sloegen alle deelnemers aan de mars daarom hun kamp op, in afwachting van het vervolg van de missie.